Tumgik
#spookschip
Text
Pondering about ghost ships and ghost trains...
It’s not the same as ghosts who ride horses or the rare ghost driving a car (I barely know any ghost stories with cars in them, perhaps they feel too modern), in those cases a ghost just took its transportation with it
All stories about ghost ships and ghost trains make them the ghost. Something that used to be almost alive and is now almost dead. But not quite. And either it took its whole crew with it, or has freed itself from them entirely. Because we know they could keep going without us. Forever, if it wasn’t for the wind and the fuel
And for some reason it feels like the ships have lost all destination, whereas the trains are still forever going the same route. The same direction even, one way, never back along the same track
But they both show up in certain places, don’t they? So are the train tracks haunted? Is the sea? A specific bay or tunnel? Are these ghosts, or a haunting...?
234 notes · View notes
ralph-mulder · 7 months
Video
youtube
verhaal Andijk , mijn vakantie belevenis deel 2
2 notes · View notes
megakarina66-blog · 2 months
Text
SPOOKSCHIP.
0 notes
denuchterekijk · 1 year
Text
Maar binnenkort rijden wij allemaal verplicht elektrisch, mogen we onze huizen niet meer verwarmen en redden we zo alsnog de wereld.
Allemaal wat hypocriet, niet waar?! Op een ander (politiek) niveau gelden gewoon andere regels, dat is nu nog maar eens duidelijk. Om nog maar te zwijgen over al die zaken die niet eens het daglicht zien…
0 notes
zielsvlucht · 4 years
Text
Ondergang
Ik weet niet goed hoe het gebeurd is. Misschien was ik ziek. Misschien had ik iets verkeerd gegeten. Misschien ben ik gek. Maar op een simpele zondagavond zat ik in de zetel, alleen in mijn appartement. Ik had die avond veel om over na te denken en ik was dus diep, diep in gedachten verzonken.
Dan plots zonk ik te diep. Het was alsof mijn geest uitgleed en een verborgen onderbewustzijn binnenglipte. Mijn appartement verdween en al snel kon ik niet meer ademen. Ik was omsingeld door water. Kolkend, donker water. Eerst dacht ik dat ik ging verdrinken, maar tijdens mijn paniek voelde ik hoe licht op me scheen. Ik zwom naar het licht toe en kwam happend en hijgend boven water. Ik was midden in een open zee.
Ik zag iets voor me. Een pier? Een schip? Snel zwom ik er naartoe en klom ik het droge op.
Ik keek terug, naar de woelige zee. Helemaal in de war. Door de donkere wolken heen zag ik een oranje licht schijnen aan de horizon. Een zonsondergang. Dan zag ik mijn schaduw, of schaduwen. Het licht was hier vreemd, alsof het onnatuurlijk licht was. Er was iets mis met deze hele plek.
“Hallo?!” Riep ik. “Is hier iemand?!”
Maar enkel de ruisende zee beantwoordde me.
Ik bestudeerde het roestige schip waarop ik stond. Ik wist niet goed waar in het schip ik me bevond. Aan de zijkant? Aan de voorkant? Achterkant? Het was niet duidelijk. Ik zag trappen en gangen die alle richtingen uit gingen. Ik zag andere delen van hetzelfde schip in de verte, over het water. Alsof de hele boot krom was, of grote uitstulpingen had.
Lang doolde ik rond op het verlaten schip. Langs de vele relingen en metalen treden. Door de innerlijke gangen en kamers. Het ontwerp van het ding was waanzinnig. Kamers vloeiden over tot gangen net als gangen soms plots kamers werden met bureaus, kasten en bedden zonder matrassen. Soms helde de vloer tot het plots een muur was. Of draaide de hele kamer. Waanzin zeg ik je.
Her en der zag ik deuren met gekke wielen, hendels en andere mechanismen die ik niet begreep. Laat staan dat ik de kracht had om die roestige raadselachtige sloten te openen. Op de meest onverwachtste plaatsen zag ik zelfs schroeven, de grote wieken die schepen konden voortstuwen in de zee. Deze zag ik uit de constructie steken, boven het water of zelfs in de kamers. Wat was daar het nut van? Op het dek - of de dekken - zag ik ook plaatsen waar ooit reddingssloepen gestaan hadden maar de sloepen waren allemaal weg. Waar was iedereen?
Het schip leek wel eindeloos. De hele dag lang liep ik er in rond. Op zoek naar een andere ziel, naar eten, naar wat dan ook. Ik vond niets. Het hoogtepunt van mijn dag was toen ik omhoog klom, naar het hoogste punt van het schip dat ik kon zien. De wind blies me er bijna weg, maar vandaaruit kon ik zien hoe het hele schip er uit zag. Het had geen voor- of achterkant. Het was niet symmetrisch. Ik zag meerdere spitsen en veel zijden. Ik zag wat leek op een brug in de verte en ik zag uitgerolde ankers die over de dekken lagen. Ik kon me niet voorstellen dat dit doolhofachtige schip kon varen, dat het ooit iets anders kon doen dan passief meegevoerd worden door de stromingen van de oceaan. Dit enorme schip… Het was alsof God zelf het ooit uit het water gehaald had, het had opgefrommeld in Zijn enorme handen en het dan terug op het water had gezet. Het was als één van Eschers hersenspinsels. Niemand kon dit ding ooit gemaakt hebben, tenzij een hele beschaving van zotten.
En toch was dit schip het enigste teken van leven midden in een gigantische oceaan. Er was geen land in zicht. Enkel water. Water, water en meer water.
Van daarboven zag ik ook dat de zonsondergang die ik gezien had niet de enigste was. Meerdere lichten schenen neer op het schip vanop andere punten op de horizon. Sommigen groter en feller dan anderen. Het was hierdoor dat alle schaduwen zo vreemd en onnatuurlijk leken. Niet al die lichten konden de zon zijn, dat wist ik, want de zon kon maar op één plek tegelijk zijn. Waar was ik beland dat de hemel er zo vreemd uitzag?
De nachtmerrie kwam maar niet tot een einde. Dus ik zocht een droge plek ergens in het schip en legde me er neer. Uiteindelijk wiegden de golven van de zee me in slaap.
Toen ik ontwaakte hoorde ik een stem. Ik klom overeind – mijn hele lichaam deed zeer van op de harde vloer te slapen – en ging op onderzoek uit. Buiten zag ik een oud vrouwtje bij een reling staan. Ze was aan het vissen. Emmers stonden naast haar. Haar vislijn hing uit. Ze hoorde me aankomen en draaide zich verrast om.
“Ah kijk eens hier! Ik heb bezoek!” Zei ze. “Hallo daar jongeman. Ben je hier al lang?”
Ik zei van wel. Ik dacht dat een hele dag wel een lange tijd was, maar zij zei: “Onzin! Ik ben hier al jaren. Een dagje is niets.”
“Waar zijn we?” Vroeg ik haar dan. “Ik ben verdwaald.”
“Je bent op de Grote Boot.” Zei ze. “Een spookschip. Iedereen is hier verdwaald. De boot zelf is verdwaald. Heb je dorst?”
Ik had dorst. Ze gaf me een metalen drinkbus die ik leeg dronk. Ze moest er om lachen.
“Waar komt dat water vandaan?” vroeg ik haar toen ik klaar was.
“Regen.” Zei ze. “Geen zorgen, ik heb nog. Het zoute water mag je nooit drinken. Ik hoop dat je dat weet, schat.”
Regenwater? Ik begon toen te beseffen hoe lang ze hier al was, en dus ook hoe ik hier zelf vast zat. Ik besefte dat overleving een zorg was. De honger en dorst die ik hier voelde waren geen ongemak zoals ik er tot nu toe over dacht. Het waren mijn grootste problemen.
Ik zag dat één van de emmers naast het vrouwtje vol met vis zat. Zij zag me kijken.
“Heb je honger?” vroeg ze.
Ik knikte.
“Het zou een zonde zijn als ik je een vis gaf.” Zei de vrouw. “Daar ben je helemaal niets mee. Kan je vissen?”
“Nee.”
“Dan leer ik het je wel.” Zei ze.
Ze hield haar haak op, gaf me de vislijn en legde het helemaal uit. Zo leerde ik vissen.
“Toe, probeer maar.” Zei ze dan.
Ik gooide de lijn uit en deed alles wat ze zei. Toen ik beet had haalde ik de vis weer op, maar het beest kwam los van de lijn en ontsnapte.
“Hij was groot.” Zei de vrouw. “Geen zorgen. We hebben nog aas. Tweede poging!”
De tweede keer lukte het me wel. Ik trok de lijn in en al snel had ik een klein spartelend visje in mijn handen. De kleurrijke schubjes van het dier glommen prachtig in het licht. Als kleine regenboogjes. Het was zo mooi.
“Kom aan.” Zei het vrouwtje. “Dood het.”
“Dat kan ik niet.” Zei ik. Ik wou dat ik een lelijkere vis gevangen had.
“Pas maar op, jongeman. Genade voor de ene is de dood van een andere. Honger komt snel op de Grote Boot. En de dood volgt. Je denkt misschien nu dat je deze vis wilt sparen. Maar later wanneer je lichaam tegen je hoofd begint te schreeuwen, zal je weten hoe nutteloos jouw genade was. Dood het nu of gooi het terug. Laat het niet langzaam stikken in je handen, dat wil je ook niet kind.”
Ik knikte. Ik doodde het. Het ging mee in de emmer van de andere vissen. Dan nam ze haar gerief - en ik droeg een aantal van haar emmers – en leidde ze me door het schip.
“Binnenkort is het volle maan.” Vertelde ze. “Bij volle maan is alles slecht. Iedereen behalve ik is al verdwenen bij volle maan. Als ervaring me iets geleerd heeft, dan zal jij ook verdwijnen.”
“Wat gebeurt er wanneer het volle maan is?” Vroeg ik.
“Geen idee.” Zei de vrouw. “Ik verstop me altijd. Ik stel voor dat jij ook een verstopplek vind op de Grote Boot. Anders zal je vergaan.”
Ze bracht me naar een kamer die op een keuken leek. Er was een gasvuur. We kookten er onze vis en aten. De vrouw gaf me zelfs een tweede vis.
“Maar vanaf morgen vang je al je eigen vissen.” Zei ze streng. “Ik zal je je eigen vislijn geven. Er liggen er nog een paar, aan de andere kant van de Grote Boot.”
Na het eten toonde ze me een bed met een matras in één van de gangen.
“Veel beter voor de rug.” Zei ze. “Ik slaap ergens anders. Je kan wel een nachtje zonder me kan ik hopen?”
Ik knikte, en die avond sliep ik daar.
De volgende dag doolde ik dan weer door het schip. Deze keer samen met het vrouwtje. Ze vertelde me over alle deuren en alle gangen. Alles wat ze er over wist. Waar ze naartoe gingen. Hoe de mechanismen werkten.
“Ik geloof dat er zoveel deuren vast zitten omdat je eigenlijk zou willen dat ze gesloten blijven.” Zei ze. “Een extra beetje bescherming voor bij volle maan. Wie weet zitten er nog mensen achter sommige deuren. Te rotten.”
De verhalen die ze vertelde hadden soms zo’n lugubere toon. Maar meestal begreep ik toch niet waar ze het over had.
Op een bepaald moment kwamen we bij de brug: Een grote kamer met zicht op de zee en de rest van de boot. Vol met controlepanelen, kapotte computers en zeekaarten die aan de muren hingen. Er hing zelfs een versleten kapiteinsjas aan één van de stoelen. Ik geloofde het niet. Het was alsof er ooit mensen geweest waren die dit schip bestuurd hadden. Maar hoe? En waarom? Deze hele constructie was zo vreemd, zo mysterieus dat het enkel leek thuis te horen in een droom. Hoe kon dit schip ooit varen? In plaats van richtingloos op de oceaan te dobberen zoals het nu deed. Wie zou ooit deze boot bewust zo ontworpen hebben? Wat kon het nut van dit hele ding zijn? En waar was iedereen nu?
“Vreemd hè?” zei het oud vrouwtje alsof ze mijn gedachten kon lezen. “Ik heb er al vaak over nagedacht. Als ik een gokje zou mogen wagen, zou ik zeggen dat de Grote Boot inderdaad door mensen gemaakt is. Maar niet door mensen zoals jij en ik. Door mensen van een andere dimensie. Mensen uit een vreemde wereld waar alles even vervormd is als dit schip. Een plek waar dit schip mogelijk is. Waar het een doel had. Misschien waren die mensen daar ook zo door elkaar gehutst. Misschien hadden ze vingers op hun ellenbogen. Ogen in hun mond. Hun benen in hun rug.”
Dat vond ik maar een onsmakelijk idee. Door elkaar gehutste mensen.
“En dan zijn ze ooit eens tijdens hun vaart hier verdwaald geraakt.”
“Hoe?” vroeg ik.
Het oude vrouwtje hield haar schouder op. “Hoe zijn wij hier terecht gekomen? Zou hen ook kunnen overkomen, toch?”
“Een volledig schip geraakt niet even makkelijk verdwaald als een mens.” Zei ik.
“Schepen verdwijnen zo vaak.” Zei het vrouwtje standvastig. “En schepen zijn veel avontuurlijker dan de meeste mensen. Ze reizen de wereld rond. Veel makkelijker voor een schip om op een rare plek terecht te komen dan een mens. Maar ach… wat maak jij er van?”
Ik dacht eens na en zei dan:
“Misschien was het een normaal schip van onze wereld. Maar werd het vervormd toen het hier kwam. Misschien werd het uitgerekt en verwrongen toen het een wormgat in voer of zo.”
“Hmm.” Zei het vrouwtje.
“Waar zijn ze naartoe? Als ze hier waren konden we het hen allemaal vragen.”
“Zij zijn vergaan bij volle maan natuurlijk. Uit een andere dimensie of niet, zij konden ook niet aan het tij ontsnappen.”
“Doodt de volle maan dan alles?” Vroeg ik.
“Iedereen die ik hier ooit ben tegenkomen is bij volle maan vergaan.” Zei ze.
Dan dacht ze even na en zei ze: “Behalve één iemand. Een vrouw. Zij sprong de golven in vlak voor de nacht van de volle maan en verdween zo. Verdronken.”
Later vond ik een reddingsloep. Die hing met katrollen aan de zijkant van het schip. Ik klom er voorzichtig bovenop maar het vrouwtje zei:
“Doe geen moeite. De katrollen zitten vast. Alle rendingsloepen zijn al genomen. Enkel deze hangt hier nog en dat is omdat niemand het los krijgt.”
“Waarom hebben ze al de reddingssloepen genomen?” vroeg ik.
“Om te ontsnappen van deze plek.” Zei het vrouwtje schouderophalend. “Maar het heeft geen nut. Of je nu vast zit in deze grote sloep midden op de open zee, of in zo’n klein sloepje midden op de open zee… Allemaal ‘tzelfde. Hier is er ten minste nog wat luxe.”
Na een paar tevergeefse pogingen om het sloepje los te maken, kwam ik er weer van af. Dan gingen we samen vissen en uiteindelijk eten. Deze keer ving ik drie vissen.
Ik verkende het schip nog wat verder op mijn eentje. Zo vond ik ergens een geopende deur die desalniettemin vast zat met een hangslot. Ik drukte tegen de deur en keek door de spleet naar binnen. Ik zag niet veel, maar ik zag wel een opgemaakt bed. En boeken. Toen ik het vrouwtje opzocht en haar er naar vroeg zei ze:
“Ja! Dat is mijn kamer. Ik slaap daar.”
Ze nam een sleutel tevoorschijn en liep enthousiast met me mee naar de deur. Ze opende het hangslot en liet me binnen. Ze toonde me het bed. De jassen en andere matrozenkledij die ze verzameld had vanop het schip. Een paar muziekinstrumenten die ze niet kon bespelen. Wat boeken – de meesten van hen technische handleidingen - die in een vreemd soort engels geschreven waren dat geen van ons beiden konden lezen.
Er was iets aanstekelijks droevig aan het enthousiasme waarmee ze haar kamer toonde. Al deze waardeloze objecten waren alles dat ze had. Het was haar wereld.
“Geen zorgen jongeman.” Zei ze geruststellend. “Weldra vindt je ook je eigen kamer. Je eigen plek waar je kan schuilen voor de maan. Blijf zoeken.”
Ik had eigenlijk nog niet veel gezocht naar een eigen kamer. Ik wou niet voor de rest van mijn leven in dit schip wonen zoals het oud vrouwtje. Daarbij begreep ik nog steeds niet wat die volle maan was.
“Waar is de maan?” vroeg ik haar.
“Hm?” zei ze.
“Ik zie enkel… zonnen in de hemel. En wolken. Geen maan. Hoe kan je zien dat het volle maan is hier?”
“Op deze zee zijn zon en maan één en hetzelfde.” Zei ze, vooraleer ze opgewonden begon te vertellen over een zeekaart die ze ergens gevonden had.
De volgende dagen waren hetzelfde. We zwierven rond in het schip, ik op zoek naar een betere plek om te slapen - want daar bleef het vrouwtje maar om vragen - en zij volgde me om praatjes met me te maken. Praatjes die zich al snel begonnen te herhalen. Ik had nooit geluk met de zoektocht naar een eigen kamer. Het is te zeggen: Elke goede slaapplek die ik vond keurde het vrouwtje af. Ze beweerde telkens dat het niet veilig genoeg was.
“De deur kan niet dicht.” Zei ze dan. “ En het raam is open.”
“De deur kan dicht.” Sprak ik haar dan soms tegen. “Hij kan gewoon niet op slot.”
“Dat is even erg.” Zei het vrouwtje. “Ze kunnen je van overal ruiken en als de deur niet op slot is komen ze binnen.”
“Komen wie binnen?” vroeg ik. Maar die vraag wist ze altijd te ontwijken.
“Jij bent hier al heel lang.” Zei ik dan toen ik de zoektocht eens beu was. “Jij kent de hele boot binnenstebuiten. Ken jij dan geen plek die goed genoeg is?”
Daar antwoordde ze ook niet op. Ik kreeg zo het vermoeden dat er nergens in het schip nog een kamer was die even goed was als de hare. Zelfs de brug had stukgeslagen ramen en geopende verroestte deuren.
“Er zijn nog veel kamers verstopt achter verroeste deuren en mechanismes.” Mompelde het vrouwtje wel eens tussendoor. “Als er toevallig eentje open zou geraken dan heb je een prima kamer.”
Elke middag visten we samen en tegen de avond kookten we dan de vis en aten we het. Het was al dat we aten. Ik vroeg me af hoe het vrouwtje zo lang had kunnen blijven leven zonder scheurbuik te krijgen. Ik verwachtte toch zeker dat ik vroeg of laat ziek zou worden.
Elke nacht trok het vrouwtje zich dan terug naar haar eigen kamer, dat ze ten alle tijden op slot deed. Ik sliep op mijn matras in één van de gangen.
Uiteindelijk kwam er een avond dat het vrouwtje naar me toe geschuifeld kwam en vroeg: “En jongeheer, heb je al een goede kamer gevonden?”
“Nee.” Zei ik. Ik was net over zee aan het uitkijken en merkte iets te laat op hoe ongelooflijk bedroefd ze me aankeek. Toen ze me zag schrikken van haar verdriet zei ze snel: “Ach. Je vind het morgen misschien wel! Ik ga nu gaan slapen. Wees voorzichtig vannacht.”
Ze schuifelde weer weg naar haar kamer. Ik bleef een beetje verward achter en besefte dan dat ik haar nog had willen vragen wanneer die fameuze volle maan nu was. Maar al snel wist ik het antwoord. De zonnen die altijd in een staat van eindeloze zonsondergang geweest waren, zakten langzaam het water in zoals elke avond. Maar dan plots begonnen ze terug te stijgen. Het licht veranderde van kleur. Wit. Wit licht. Maanlicht.
Het was alsof de zee plots begon te koken. In het maanlicht zag ik ze naar boven bruisen in de golven. Schepsels nat en vies als de zee. Deels mannen, deels monsters, deels waanzin. Ik keek over de reling en zag hoe de donkere dingen onder me uit het water gesprongen kwamen. Behendig klommen ze de metalen constructie op. Naar mij toe. Ze gromden. Ze hijgden. Een gezonde portie angst overkwam me en ik rende zoals ik nog nooit gerend had.
Ik kwam bij de deur van het oude vrouwtje en bonkte er tegen.
“Mevrouw!” Riep ik. “Er is hier iets! Er komt iets uit het water!”
Er klonk geen antwoord dus ik duwde tegen de deur, maar die zat vast met een hangslot aan de andere kant. Dan hoorde ik het vrouwtje huilen. Plots besefte ik hoe de vork aan de steel zat. Die monsters! Ze gingen me komen halen. Ze gingen god weet wat met me doen. Enkel het vrouwtje was veilig. Veilig achter haar hangslot.
“Laat me binnen!” Riep ik.
Er klonk een dierlijk gehijg van verderop in de metalen gangen. De beesten waren snel!
“Het spijt me mooie jongen!” huilde het vrouwtje vanachter de deur. “Genade voor jou, zou mijn dood betekenen. Ik kan je niet binnen laten…”
Het gegrom kwam dichterbij.
“Wat doe ik?!” riep ik tegen de deur. “Wat doe ik?!”
“Ren! Ren! En verstop je!”
Dan plots kwam er verderop één van de dingen om de hoek. Een diepgroene mensachtige figuur, met armen en benen die de verkeerde kanten uit bogen en vreemde kronkels maakten. Klauwen halverwege de armen. Een gekke gebochelde rug. Het monster opende zijn enorme mond en daarbinnen zag ik een oneven aantal ogen me aankijken door de dolkentanden heen.
Ik vloekte en rende weg van de deur. Het monster draafde achter me aan. Een tweede monster volgde het. Ik passeerde een andere gang waar een derde monster kwam uitgesprongen. De klauwen misten me op een haar na. Ik liep verder. Ze waren overal.
Ik vloog door een deur, het dek op. Hoge zwarte golven torenden boven het schommelende schip uit. Regen stortte met bakken neer. De monsters waren overal, kropen de muren op als woeste spinnen. Een monster van buiten kwam op me af. Ik probeerde te stoppen, struikelde over het natte dek, viel en gleed onder een reling door naar een lager verdiep. Ik kwam hard neer op een metalen vloer en rolde wat trappen af. De monsters van het dek boven me achtervolgden me, klommen naar beneden over de wand met hun hoofden eerst. Als hagedissen. Het witte licht glom op hun amfibische huid.
Ik kwam recht en voor me zag ik de koorden waaraan het laatste reddingssloep nog steeds hing. Ik nap een aanloop en sprong. Landde op het bootje dat wild in de lucht hing te schommelen. De monsters volgden. Sommigen van hen landden slecht en rolden van het bootje af, het water in. Anderen bleven er wel op. Ik vond een roeispaan aan mijn voeten, raapte het op en zwaaide er mee naar het eerste monster dat me besprong. Het tuimelde jankend de zee in.
Maar het tweede monster volgde al snel en ik kon hem niet raken. Met zijn scherpe vissentanden beet hij me in de nek. Dan gooide hij ons tezamen over de rand van het sloepje. Ik viel de zee in. Het monster liet me los toen we het water raakten en ik zwom in paniek weg. Met open ogen dook ik diep het water in. Ik keek om me heen en zag hoe de monsters overal rond me zwommen, zwermden. Ze zwommen achter me aan! Ik zwom dieper en dieper en dieper.
De monsters achtervolgden me, maar ze bleven achter! Ik zwom sneller dan hen? Ja, het was zo. Bij elke slag ging ik verder en verder weg van de monsters, het maanlicht en de Grote Boot. Het was haast bovennatuurlijk dan ik zo veel sneller kon zwemmen dan hen. Ik had niet veel adem over maar omhoog zwemmen was geen optie dus ik zwom voort. Tot het licht en de monsters verdwenen. Tot ik in een absolute duisternis was. In het niets. Daar gaf mijn lichaam zich over, kon het de dwang om adem te nemen niet meer tegenhouden. Ik hapte en ik ademde lucht in.
Met een schok belandde ik terug in de zetel van mijn appartement. De salontafel schudde - mogelijks omdat ik er tegen gestampt had - en een glas water viel om en morste over de vloer. Ik hapte naar adem. Ik voelde mijn hart kloppen. Ik voelde aan de leuningen van de zetel. Ik tikte met mijn voeten tegen de vloer. Keek beduusd in het rond naar de kamer om zeker te zijn of het echt was. Ik voelde aan mezelf. Ik was helemaal nat. Zweet. Een droom? Het was allemaal een droom geweest?
Ik keek naar mijn gsm. Het was even laat als toen ik weggedommeld was. Misschien wel vroeger, maar ik herinnerde me het niet goed. Ik voelde me alsof de tijd een aantal dagen was teruggedraaid.
Ik zette de tv op. Keek naar een bende bekende vlamingen in een quizshow. Ik werd er rustiger van om hun stemmen te horen. Vreemd allemaal…
Die avond toen ik ging slapen bleef ik maar aan het vrouwtje denken.
“Als ze nu maar wist dat de ontsnapping al die tijd al onder water was.” Dacht ik. “Als ze nu maar wist dat ze zich niet voor altijd moest blijven verstoppen in dat ene kamertje in die nare constructie.”
Als ze ten minste echt was. Ik weet nog steeds niet zeker of zij in mijn droom was, of ik in de hare.
0 notes
shaykarniel · 7 years
Photo
Tumblr media
Het spookschip - The Phantom freighter - vintage paperback cover, 1973
5 notes · View notes
verbaljam · 4 years
Text
2005: Gescheurde lachspieren
De hele vorige week al speelde een nare hoest mij parten en floot de ademhaling onheilspellend. Zo’n beetje als een lugubere wind door het want van het spookschip De Vliegende Hollander . Gisteren knapte er iets. In de rug. Tijdens een hoestbui schoot een felle pijnscheut door een van de ribben aan de achterkant. Sindsdien kon er niet meer gehoest worden, want dat deed ondraaglijk pijn. Dat werd…
View On WordPress
0 notes
cmplus-me · 5 years
Text
Operatie IJsberg
Il nuovo post è stato pubblicato su https://ebook-mania.net/operatie-ijsberg-2/
Operatie IJsberg
Met stomheid geslagen keken de mannen elkaar aan. Ze geloofden hun eigen ogen niet. Een schip, Midden in de ijsberg zat een compleet spookschip vastgevroren. Zo’n geheimzinnige zaak is een kolfje naar de hand van majoor Dirk Pitt. Pitt koestert sterke vermoedens dat dit spookschip de Lax moet zijn. Dit IJslandse schip was op weg naar een geheim topoverleg in Amerika toen het plotseling midden op de oceaan verdween. Aan boord bevond zich een ingenieuze uitvinding waarmee de strijd om de wereldmacht voorgoed in het voordeel van Amerika zou uitvallen … Roekeloos baant Pitt zich een weg door de miljoenen tonnen ijs. Maar tot zijn grote schrik ontdekt hij dat iemand hem voor is geweest. Ongelovig staart Pitt naar het schouwspel dat zich voor zijn ogen ontvouwt: van de bemanning is niets meer over dan verkoolde lijken, en de kostbare, supergeheime lading blijkt spoorloos. Negen bewerkte, gouden ringen die onder een van de lijken worden gevonden, vormen het enige aanknopingspunt voor de ontrafeling van dit mysterie … Recensie(s)
In een ijsberg op volle zee wordt een lang vermist, uitgebrand schip gevonden. Dirk Pitt moet erheen om te kijken of de uiterst geheime lading nog aan boord is: het begin van een bloedstollende jacht op meestermisdadigers die via IJsland eindigt in Californië. Eén van de oudere boeken van Cussler, met de nog wat jonge, ongevormde Dirk Pitt, maar zonder zijn vaste maten uit andere succesvolle romans rond deze held. Net als het ongeveer even oude, vorig jaar verschenen May Day, a.i. 94-36-114-2, nog ongepolijst, maar wel vlot leesbaar, spannend en boeiend. Niet het beste van Cussler, maar toch een ver boven het gemiddelde uitstekende avonturenroman voor een breed publiek. Normale druk.(Biblion recensie, Joost Cornet.) (source: Bol.com)
Download epub
0 notes
dirkdeglinne · 6 years
Text
Zee - 4/10 - Richard Wagner: ouverture “Der Fliegende Holländer”
Als je aan de opera’s van Wagner denkt, dan komen in eerste instantie vele oud-Duitse verhalen in beeld (genre “Der Ring des Nibelungen”). In de jeugdopera’s werden evenwel ook andere onderwerpen aangesneden, zoals hier het verhaal van de Vliegende Hollander. Het is een oude zeemanslegende over een spookschip dat ook in andere kunstvormen (film, strips) een geliefd onderwerp is. In de ouverture van de opera worden enkele thema’s aangesneden die in de opera zullen terugkeren, zoals o.a. het storm-motief.
youtube
0 notes
musicitynl-blog · 7 years
Photo
Tumblr media
De Vliegende Hollander (8 ) 21-04-2017 19:30 Muzikale familievoorstelling Theater Terra bekend van avonturen als Ali Baba en de 40 rovers en Koning Arthur brengt in deze muzikale familievoorstelling de spannende legende van het spookschip De Vliegende Hollander tot leven. Misschien ken je het verhaal over kapitein Van der Decken een dappere maar roekeloze zeeman. Storm of geen storm al... http://tinyurl.com/k54hrcq
0 notes
ralph-mulder · 6 months
Text
Tumblr media
0 notes
ralph-mulder · 6 months
Video
youtube
verhaal Andijk, mijn vakantie belevenis deel 3
0 notes
ralph-mulder · 7 months
Video
youtube
Verhaal Andijk mijn vakantie belevenis deel 1
1 note · View note