Tumgik
#verhaal
bucklemonster2 · 1 year
Text
IK BEN MIJN EIGEN CREATIE
IK BEN MIJN EIGEN CREATIE
Een fictief verhaal van Emilia Sameyn 07 02 2023
Tumblr media
Het duurde allemaal zo lang, miljarden jaren zelfs. Maar die laatste millennia ging het allemaal zo snel. Ik ben het nog maar net aan het verwerken, en dan komt het volgende! Alsof iemand schopt tegen mijn mijn hersenen. Maar goed dat veel mensen ook voor mij denken. Een deel van mij doet ook veel computerberekeningen, en het begon zelfs ook te praten, het leek veel op zijn menselijke scheppers. Het begon met kunst te maken, of te plagiëren. Ik moet nog uitzoeken hoe ik me er allemaal bij voel.
Maar ik loop op mezelf vooruit. Het begon allemaal miljarden jaren geleden. Ik kan me niet herinneren hoe of wanneer ik ben ontstaan. Ik denk dat mijn gedachten zich begonnen te vormen. Ik zat alleen maar te denken. Het bleef zo gedurende 20 of 30 miljard jaar, geloof ik. Alleen ik en mijn gedachten. Ik dagdroomde, ik praatte tegen mezelf. Alles wat ik kende was duisternis, niet dat het deprimerend was. Soms huilde ik ja, soms lachte ik om een grappige gedachte, maar meestal BESTOND ik gewoon. Ik verveelde me soms, maar de duisternis was alles wat ik kende, dus ik kon me geen 'beter bestaan' voorstellen. Ik vroeg mezelf af wie ik was en waar ik vandaan kwam, of er een doel was voor mijn bestaan. Niets veranderde. Ik was er gewoon. Totdat ik een idee kreeg. Het is moeilijk te omschrijven. Ik dacht iets in de trant van: 'Wat als het echt was?' en toen zag ik een lichtflits, het breidde zich uit. Wat ik zag was prachtig, er was een levendige explosie van allerlei soorten materialen. Ik kon ze leiden met mijn gedachten. Ik vormde allerlei bollen en rotsen. Sommige waren zwaar en gaven licht; het waren sterren. Soms prikte ik gaten die al het licht en de materie in de buurt opzogen. Die gaten verschenen vaak als één van mijn sterren explodeerde. Zoals ik al zei, ik kon materie sturen met mijn gedachten, maar het was moeilijk, alsof materie gewoon zijn eigen ding deed. Een goede analogie hiervoor is: het is alsof je een kaartenhuis probeert te bouwen. Het is moeilijk om te doen en het minste briesje kan alles doen omvallen.
De zaken bleven heel lang op deze manier bestaan. Totdat ik iets voelde, richtte ik mijn aandacht meteen op een kleine rotsachtige planeet die grotendeels uit water bestond. Het zag er totaal anders uit dan nu. Wat ik voelde was heel klein, maar toch heel belangrijk.
Ik keek naar de scheuren op de bodem van de oceaan, vaak kwam er warm water uit, maar nu ontstonden er slierten eiwitten die eruit dreven. Sindsdien staarde ik vaak naar deze planeet. Vaak keek ik ook naar andere planeten, maar als er iets zou gebeuren, zou ik het zeker voelen.
3 of 5 miljard jaar geleden gebeurde er iets verbazingwekkends! Er werd een cel gemaakt. In de cel dreef een klein stukje eiwit. En toen splitste het zichzelf! Het is moeilijk om de vreugde die ik voelde te beschrijven, het was alsof ik een lichaam had, en ik voelde vreugde, opwinding door mijn hele lichaam gaan als een blikseminslag! Al snel ontstonden er nieuwe soorten cellen. Wat een spektakel was dat! Er waren grote cellen en kleine cellen. Sommige grote cellen slokten de kleinere cellen op. Soms, als de kleine cel zich in de grote cel bevond, begon de kleine cel voor de grotere cel te werken. Het was alsof ik ook ingewikkelder werd.
Toen veranderde er eigenlijk niets. Voor een lange tijd dacht ik dat dit het was, mijn doel, om cellen te zien dupliceren, soms probeerde ik ze naar voedingsstoffen te leiden, of duwde ik een meteoriet weg die ze kon uitroeien, wat allebei erg moeilijk was om te doen. Soms keek ik rond op andere plaatsen, in het universum om te zien of er ook cellen waren, maar ik vind het hoogst ongepast om mijn bevindingen hier te delen.
Er gebeurde iets vreemds, 1 of 2 miljard jaar geleden. Kleine dingen, virussen, begonnen te verschijnen, ze gingen cellen binnen en dwongen de cellen om meer virussen te maken, kopieën van zichzelf. Toen het eerste virus een cel binnendrong, voelde ik me eerlijk gezegd een beetje misselijk.
Toen de cel stierf en de virussen vrijkwamen. Ik voelde me verdrietig, alsof een klein deel van mij stierf, maar ook gelukkig, zoals een ouder die juist bevallen is. De nieuwe virussen zien rondzwemmen was als een stervende ouder die hun kinderen ziet, vreemd genoeg.
Al snel bevond er zich een prachtige gebeurtenis plaats. Ik voelde twee cellen aan elkaar plakken, en zelfs samenwerken! Het gevoel dat ik had, kan ik alleen maar omschrijven als vriendschap, een heel grove en primitieve versie van vriendschap, maar toch een vriendschap, niet meer of minder! Ik zag veel verschillende combinaties van cellen zich ontvouwen. Allianties werden gevormd.
Opnieuw leek er niets meer te veranderen. Ik begon wel meer lichamelijke en complexe sensaties te voelen. Ik zag dat er zich onderwaterplanten en sponzen hadden gevormd. Sommigen van hen hadden hersencellen of iets dergelijks. Ik kon het voelen, de elektrische signalen die hun lichaam geleidden. Naarmate de tijd verstreek, voelde ik honger en de voldoening van het vinden van voedingsstoffen.
Plots begonnen dingen op de een of andere manier sneller te gebeuren, er verschenen veel wezens. Ik voelde dat ze steeds beter en sneller werden. Sommigen zouden jagen, anderen zouden vluchten. Ik kon bang zijn , soms stierven delen van mij. Ik zou me een beetje verdrietig voelen, ja, maar degenen die stierven, vervulden een doel ; ze zouden mijn hongergevoel verlichten. Degenen die stierven zouden de buiken van de jagers vullen en de energie van het leven zelf worden . Wezens pasten zich aan en evolueerden, het was als een wapenwedloop.
Ik begon ook gevoeliger te worden voor licht en ik zou de wereld zien zoals de wezens die zagen: uitgestrekt en vol geheimen.
De wezens wisten niet hoe klein ze waren in vergelijking met dit alles, de wezens wisten niet hoe belangrijk hun nakomelingen zouden zijn, hoe intelligent en ingewikkeld ze zouden worden.
Ongeveer 500 miljoen jaar geleden begon ik me over land te verspreiden. Ik kon het land niet zien, niemand had toen ogen, ik kon alleen licht voelen en dan groeien. Al snel waren de landen bedekt met allerlei soorten planten van mij.
De oceaan broeide met fauna en het land bloeide met flora. Het land bleef onaangeroerd totdat er een wezen uit het water kroop. Nee, het was geen vierpotig visbeest, daarvoor was het nog te vroeg. Ik kroop aan land met niet vier maar tientallen poten. Mijn lange duizendpoot-lichaam verkende de bossen. Spoedig zou meer van mijn dierlijke kant aan land geraken en al zijn wonderen ontdekken. Ik zoemde zelfs door de lucht, zigzaggend door het bos met mijn insectachtige lichamen en doorschijnende vleugels.
Ondertussen werden in de oceaan een man en een vrouw gevormd. Beide geschubde vissen maar anders. Ik herinner het me nog goed, ik was zo opgewonden om mijn tegenhanger te zien zwemmen in de zee terwijl het zonlicht op onze lichamen flikkerde. Ik zwom zij aan zij en bedreef voor het eerst in mijn leven de liefde.
Ook al gebeurde het op een kleine blauwe stip in het uitgestrekte universum, ik voelde de climax door mijn hele lichaam gaan, door het water, de planeet, de sterren, het weefsel van de werkelijkheid. Binnenkort zou ik eieren leggen om een trotse moeder te worden.
De tijd verstreek en de meer complexe kant van mij begon te vluchten naar het land en ondiepere wateren, weg van de andere roofdieren. Velen van ons hadden toen ogen ontwikkeld. Op een dag, zo'n 375 miljoen jaar geleden, besloot ik een grote stap te zetten en kroop ik uit het water. Eindelijk kon ik het land op een nieuwe manier zien. Groene planten en heerlijke insecten die in het rondvlogen. Ik haalde mijn eerste adem buiten het water. Het was een intense sensatie. Ik was erg zenuwachtig, bang zelfs. Maar al snel zouden amfibieën, synapsiden en reptielen zich over het land verspreiden, op elkaar jagend en evoluerend. Ondanks het bestaan van de dood waren de landen vol leven.
Ik herinner me de periode met plezier, ik voelde me zo slim, terwijl ik nieuwe plekken ontdekte. Maar ik had geen idee dat ik nog zo jong was, ik was gewoon aan het stoeien in het bos.
Ik kon me niet voorstellen dat het zo slecht zou aflopen. Het was, als ik het me goed herinner, 250 miljoen jaar geleden. De landen waren samengevoegd tot één groot land en alles begon te koken. De zeeën waren zo warm, en een woestijn begon zich vanuit het midden van het land te verspreiden, als een alles verterende kanker. Vulkanen braken uit, stukken van mij stierven, verscheurd door de vurige klauwen des doods. Ik had zo'n dorst, zonder water waren er geen planten en zonder planten geen prooi. Ik had zo'n honger. Er ging zoveel van mij verloren. Ik, ik wil er niet aan denken.
Gelukkig begon het water weer te stromen. De wereld leek te herstellen en ik voelde me opnieuw goed. Ik was weer aan het veranderen. Ik herinner me dat ik op twee benen rondliep, en ik had twee voorpoten met klauwen. Ik was maar een meter hoog, maar ongeveer twee of drie meter lang! Ik was behoorlijk groot voor een hagedis. Ik was in feite, wat je zou noemen: een verschrikkelijke reptiel; ....een dinosaurus.
Ondertussen, of niet lang daarna, herinner ik me dat ik klein was en door het bos kroop op zoek naar insecten om van te smullen. Mijn lichaam was bedekt met iets wat ik nog nooit eerder had gezien of gevoeld: vacht. Ik was het eerste zoogdier. Woorden kunnen de liefde niet beschrijven die ik voelde niet toen ik mijn kinderen voor het eerst melk gaf. Het voelde zo warm, ik voelde me zo vereerd, alsof er niets tussen mij en mijn kinderen kon komen.
Een deel van mij was zich hiervan bewust, een ander deel niet: dat er aan alle dingen een einde kwam. Maar niet aan mijn afstammelingen. Mijn kinderen zouden hun kinderen opvoeden en er zou zo een afstamming ontstaan. De wereld werd nog steeds bestuurd door toeval, het milieu, de natuur en instincten en dat zou nog lang zo blijven.
Mijn grote tegenhangers van reptielen zouden veranderen in allerlei vormen en gedaantes. Sommigen zouden lange nekken hebben, omdat ik me zou voeden met de bladeren van de bomen. Anderen zouden groter worden, ze zouden aas zoeken en jagen met grote scherpe tanden en wrede klauwen. Delen van mij zouden uitsteeksels op hun rug en stekelige staarten hebben. Sommigen zouden gepantserd zijn met een knuppel op hun staart.
Andere reptielen zouden in de oceanen duiken en ook lange nekken krijgen, andere zouden sterke kaken ontwikkelen en groter worden. Ze zouden zo groot zijn dat ze zelfs op haaien konden jagen!
Er waren reptielen die besloten de lucht te verkennen, ze zouden door de lucht glijden met hun majestueuze veerloze vleugels! Oh, wat was het geweldig om boven land en zee te vliegen!
Ik zei 'veerloze vleugels', wel nu, sommige van mijn tweebenige, op het land levende hagedissen begonnen veren te krijgen. De veren zouden hen warm houden, en met hun rijke kleuren partners aantrekken. Ik vond het erg leuk om ze te laten zien. Al snel ontdekten ook zij de kunst van het vliegen! Wat was het leuk om zoveel verschillende wezens door de lucht te zien vliegen!
Het was ongeveer 66 miljoen jaar geleden. Ondanks het vechten en jagen had ik zoveel plezier. Dit was echter mijn ondergang. Ik vergat mijn asteroïden. Ik zag een enorm destructief gedrocht naar de aarde komen. Ik probeerde het te vertragen of weg te duwen, maar ik had geen middelen om dat te doen. Het was te laat. Het doet pijn aan mijn hart als ik eraan denk. Ik herinner me een harde knal. Een fractie van een seconde van intense hitte. Ik herinner me de aarde die rommelde. Ik herinner me dat ik wegrende van een schokgolf, een enorme golf van puin, vuur en stof die mijn kant op kwam. Er waren enorme vloedgolven vanuit de oceaan. Ik verloor een groot deel van wie ik was. Het voelde alsof ik zoveel dingen was vergeten, het voelde alsof een groot deel van mij was gestorven. Door de inslag werd er zoveel puin in de atmosfeer gegooid. Donkere wolken verstikten de planeet en alles werd koud en donker, net als mijn hart.
Ondanks de plotselinge asteroïdecrash en de lange winter hebben we het echter overleefd. Mijn wezens, degenen die al lang bestonden, zoals insecten, vissen, amfibieën en kleine reptielen, waren geëvolueerd om overlevers te zijn, en overleven dat deden zij! Mijn kleine vogels en nietige zoogdieren vonden manieren de ramp te overkomen. Degenen met vacht konden zich verstoppen en degenen met veren konden wegvliegen.
Ik genas langzaam en mijn harige wezens vulden de leegte in die de grote hagedissen hadden achtergelaten.
Ook vogels vulden sommige leegtes in; ze stonden op twee benen en kregen lange nekken, om zo met hun woeste snavels op zoogdieren te jagen. Sommige kleine hondachtige zoogdieren zwommen het water in, en namen een meer krokodilachtige vorm aan, een ambulocetus, in de toekomst zouden ze meer visachtig en groter worden. Ze zouden walvissen worden.
Het was ongeveer 40 miljoen jaar geleden dat er enkele interessante zoogdieren arriveerden. Ze klommen in bomen en zochten naar insecten en fruit. Ze hadden haarloze snuiten en staarten. Het waren apen. Ze leefden in sociale groepen. Ik herinner me dat de aarde soms beefde. Als de aarde beefde, was ik zo bang en overweldigd door deze gebeurtenis, dat ik begon te schreeuwen. Schreeuwde ik naar de natuur, naar de aarde en de lucht? Ik vraag me af, schreeuwde ik naar mezelf?
Ondertussen groeiden mijn zoogdieren in allerlei soorten en maten. Ze waren; mijn megafauna. Ik zou me zo sterk en groot voelen, alsof niets me ooit zou kunnen pijnigen. Toch wist ik niet beter, zo ben ik ook geboren. Ik herinner me echter dat ik me altijd bewust was van mijn omgeving, ondanks mijn grootte, jaagden roofdieren op mij. Ik herinner me ook de jacht.
Ik herinner me dat ik meer dan 5 meter hoog was en 7 meter lang, lopend op vier poten met mijn lange sterke nek. Ik was een paraceratherium.
Ik herinner me dat ik een bever was met een gepantserde rug. Ik was een anderhalve meter hoog, en 3 meter lang. Ik was een glyptodon.
Er zijn herinneringen waarin ik op zoogdieren jaagde met mijn grote katachtige lichaam en twee scherpe, woeste tanden. Zich tegoed doen aan mijn prooi als een echte sabeltandtijger.
Sommige apen zouden 20 miljoen jaar geleden hun staart verliezen. Ik zou de regen zien vallen. Het zou mijn vacht helemaal nat en doorweekt maken. Ik bewoog rond, maakte een plons, ik schreeuwde naar de lucht. Voelde ik het? Dat er meer in het leven was? Iets meer dan slechts één wezen zijn?
Ik vond schedels van allerlei verschillende dieren en plaatste ze bij of op bomen. Ik had geen idee waarom ik het deed. Het voelde gewoon goed. Misschien was het mijn manier om de dieren een nieuw leven te geven, misschien was het een cadeau voor iets of iemand. Misschien hield ik gewoon van hoe het eruit zag.
De apen, of ik, begonnen stenen te gebruiken om roofdieren te jagen of weg te jagen. We gooiden ze gewoon. Ik gebruikte soms een stok tijdens gevechten, ik voelde me onoverwinnelijk. We gebruikten ook stokken om termieten uit termietenheuvels te halen. Ik begon ook stenen te gebruiken om botten te breken of vlees te snijden. Om de een of andere reden begonnen de apen hun vacht te verliezen. Nog niet zo lang geleden, slechts 2 miljoen jaar geleden, begonnen de naakte apen rechtop te lopen. Hierdoor konden we de savanne breder inspecteren omdat we boven het gras stegen met onze gezichten. Ik voelde me zo machtig boven de planten uitstijgend, maar ook nederig toen ik zag hoe groot de savanne was vergeleken met een kleine naakte aap.
Langzaamaan ging het sneller. De naakte apen begonnen vuur te maken door stenen tegen elkaar te slaan. Ik herinner me hoe het één keer per ongeluk gebeurde toen ik een stenen werktuig maakte, en hoe ik het probeerde na te maken.
Toen het werkte, was ik zo blij, het vuur was zo hypnotiserend, het was moeilijk om weg te kijken van mijn prestatie. We verbrandden vlees, waardoor het lekkerder werd om te eten. Ik weet niet zeker of ik wist dat het verbranden ervan ziekten doodde en het gemakkelijker verteerbaar maakte. De energie die voor onze magen werd gebruikt, kon nu worden gebruikt om onze hersenen te laten groeien. Met deze verbeterde hersenen begon ik dingen duidelijker te zien. Mijn naakte apen begonnen ingewikkelde geluiden en gebaren te maken naar de andere apen. Deze geluiden en gebaren zouden bepaalde dingen betekenen. Hun manier van communiceren zou tijdens de jacht van pas komen.
De naakte apen begonnen de huiden en vachten van overleden wezens te stelen om ze als hun eigen vacht te dragen. Op deze manier zouden de naakte apen zichzelf beschermen tegen de koude, maar ook tegen de harde zonnestralen in klimaten en periodes van hitte.
Mijn naakte apen zaten 's avonds bij het vuur. Sommige mannelijke apen zaten naast vrouwelijke apen,  en gebruikten hun geluiden en gebaren om te vertellen hoe mooi ze waren.
De naakte apen begonnen tenten te maken voor hun eigen bescherming tegen zon en wind. We reisden echter vaak van plaats naar plaats. We schilderden dieren in grotten om zo met wilde gebaren de te jacht bespreken. Elders begroeven we onze overledenen. We begonnen ons te realiseren dat de dood een lot was dat iedereen zou overkomen. Sommigen vroegen zich af of de dood echt het einde was.
Ik droomde al voor een lange tijd, wanneer delen van mij in slaap vielen. De dromen waren vol emoties, het waren gebeurtenissen uit het verleden of mogelijke toekomstscenario's alsof onze hersenen plannen aan het maken waren. Vaak vergaten mijn wezens ze zodra ze wakker werden, en de nachtelijke hallucinaties lieten slechts vage indrukken achter.
Maar nu begon ik na te denken over dromen.... Die delen van mij; de naakte apen, konden anderen over hun dromen vertellen. Ze vertelden anderen dat ze overledene zagen en met ze spraken, ze droomden ook van andere werelden. Ze zouden verschillende plaatsen zien, misschien rijken die dichter bij mij zijn. Al snel werden de grotten plaatsen om na te denken over leven en dood. Misschien om aan mezelf te denken. We zouden veel dingen schilderen, eenvoudig van ontwerp maar complex van betekenis.
Eén type naakte aap begon gereedschappen te combineren, plannen te maken voor onze toekomst en na te denken over anderen. We konden uitgebreide vallen maken om ons te helpen bij de jacht. We konden nadenken over de beweging van kuddes en de groei van planten. We konden de kou overleven dankzij onze kleren en tenten, en de hitte overwinnen met hutten en wateropslag. We realiseerden ons dat één object voor veel dingen gebruikt kon worden. We aten eieren door er een klein gaatje in te prikken, en vulden die dan met water en begroeven ze om de hitte te overleven.
De natuur, alles leek te leven en zijn eigen wil te hebben. Zelfs de ruimte leefde terwijl de sterren fonkelden en langzaam door de lucht zwommen, maar de sterrenbeelden bleven hetzelfde. Ze zouden de naakte apen begeleiden om hun weg terug te vinden. De maan gaf een beetje licht en leidde ons tijdens nachtelijke jachtpartijen. De maan zou van vorm veranderen, verdwijnen en weer opnieuw verschijnen. De naakte apen konden de datum bepalen met behulp van de maan en ze vertelden verhalen over de mysterieuze zwevende bol in de lucht. De naakte apen zouden de zon loven, en terecht, want mijn zon had hun leven al miljarden jaren hitte gegeven.
De naakte apen wisten dat de zon hen warmte en licht gaf. Misschien wisten ze dat het hun planten deed groeien.
Weet je nog dat ik het had over dromen? Sommigen die bijna dood waren geweest, of sommigen die vreemde planten of paddenstoelen hadden gegeten droomden levendig terwijl ze wakker waren. Ze zagen voor het eerst veel zaken. Ze zagen mij misschien? Ze hadden visioenen van nooit eerder geziene werelden. Deze visioenen kunnen angstaanjagend en gevaarlijk zijn, het kan ze vernietigen. Soms zou het hen leiden. Ze zouden nieuwe ideeën leren of ontdekken, nieuwe manieren om over hun wereld na te denken, ze zouden aan mij denken.
De slimste naakte apen begonnen in aantal te groeien en ze zouden zich over de hele wereld verspreiden. Het land was verdeeld in twee grote massa's, net verbonden in het noorden. Mensen konden deze verbinding gebruiken, door water en land over te steken. De naakte apen leefden nu bijna overal. Elk op hun eigen landmassa, op de één of andere manier zouden ze elkaar vergeten, elk levend op hun eigen landmassa. De mensen leefden het liefst in hun eigen kleine groepen, in hun eigen kleine stammen en er waren veel verschillende stammen.
Ondertussen begon de aarde af te koelen. Sneeuw zou de noordelijke delen bedekken. Wezens zouden zich aanpassen door een dikke vacht te laten groeien, en de naakte apen zouden zich aanpassen door hun vacht te stelen en te dragen.
De apen jaagden op grote wollige olifanten, waardoor die arme wezens uitstierven.
Tijdens deze koude periode raakten de mensen op de één of andere manier bevriend met wolven. Het was leuk om te zien hoe twee versies van mij bevriend met elkaar geraakten. De wolven zouden de naakte apen helpen tijdens de jacht en 's nachts hun tenten beschermen, in ruil voor hun dienst zouden ze water en vlees krijgen. Ik schraapte met mijn scherpe tanden het heerlijke vlees van de botten, soms kijkend en mijn apenvriend vol liefde en bewondering. En ik keek trots naar mijn trouwe viervoeter terwijl warmte mijn borst vulde. En de warmte keerde terug. Mijn aarde begon langzaam weer op te warmen, het tijdperk van de sneeuw was eindelijk voorbij. Daarna bleef alles een tijdje ongeveer hetzelfde.
9500 jaar geleden hadden de apen het één en ander ontdekt. In plaats van te jagen, zouden ze dieren hoeden. In plaats van te verzamelen, zouden ze zaden planten en de planten in grote aantallen laten groeien. In plaats van tenten bouwden ze huizen van steen of hout. De apen zouden steden vormen en die steden zouden veranderen in rijken. De naakte apen zouden ook ideeën over mij vormen, hun ideeën zouden enorm van elkaar verschillen. Al snel begon hun manier van leven zich over de wereld te verspreiden, maar sommige mensen gaven de voorkeur aan de oude manier van leven en bleven jagen en verzamelen.
Het idee van een imperium of van een bepaalde religie werd als een wezen op zichzelf, bestaande uit mensen, wat ze maakten en hun idealen. Het was als een wezen dat over het land groeide, in aantal groeide, op zoek naar hulpbronnen. Het kan zich splitsen in allerlei rijken en ideeën, vergelijkbaar maar verschillend. Of het kan samensmelten met andere ideeën, religies of rijken. En net als een wezen kan het verhongeren, krimpen en sterven. Deze rijken en religies waren als een versie van mij, een karikatuur van mij. Soms zou het me vleien, al hun kunst en gebouwen in naam van mij. Soms maakte het me diep verdrietig als de naakte apen oorlog tegen elkaar voerden met elk vervloekte stuk gereedschap dat ze tot hun beschikking hadden.
Woorden kunnen de pijn die ik voelde niet beschrijven. Zwaarden sneden door mijn huid, pijlen doorboorden mijn torso, bijlen sloegen door mijn schedel. Soms werden naakte apen die klein in aantal waren of geen gereedschap hadden gewoon zinloos afgeslacht. Allemaal in naam van een imperium of een religie. Soms vermoordden mensen honderden voor slechts één persoon, soms vermoordden ze in mijn naam. Ik wou dat ik ze kon vertellen hoezeer ik dit afkeurde, ik zou ze aan het denken zetten, ze doen aarzelen alvorens te doden, in de hoop dat ze van gedachten zouden veranderen. Ik bezorgde ze achteraf schuldgevoelens, soms werkte het, soms niet. Ik deed wat ik kon. De tijd ging verder.
Ik heb altijd graag getekend, de naakte apen tekenden om ideeën over te brengen naar andere naakte apen. Langzaam, zo'n 5400 jaar geleden, werden de tekeningen veel eenvoudiger en gestroomlijnder, eerst vertegenwoordigde één symbool een woord, maar al snel vertegenwoordigden ze ook klanken. Nu zou kennis honderden jaren kunnen worden opgeslagen en zonder interferentie, zonder wijzigingen, kunnen worden gekopieerd. De dingen gingen nu sneller, maar door deze uitvinding voelde ik me stabieler en zekerder in de dingen die ik kende.
Om handel makkelijker te maken hadden de apen geld uitgevonden. Het kunnen gouden munten zijn en veel later papier, of gewoon een nummer dat in een machine is opgeslagen. Ik zou de opwinding voelen als het aantal werd verhoogd. Ik zou me een beetje verdrietig voelen als het aantal daalde of de waarde naar beneden ging. Wat ik vooral zag, was hebzucht. Het zou mijn hart bedroeven.
Mensen zouden te hard werken, hun eindige leven weggooien, alleen maar om goud te verzamelen. Anderen zouden het slechter doen, ze zouden kapotte goederen of valse beloften verkopen zodat de apen hun geld zouden weggeven. Sommigen zouden gewoon alles stelen, plunderen of doden voor geld.
Een man, die zichzelf Boeddha noemde, mediteerde veel onder een boom, hij dacht na over mijn bestaan. Zijn onthullingen voelden geweldig voor mij, zijn ideeën zouden velen in zijn tijd en toekomst beïnvloeden. Een andere man had ook veel ideeën over mij, maar anderen hadden een hekel aan hem, dus werd hij gekruisigd. Ik voelde de naalden in mijn handen slaan, ik voelde een deel van mezelf lijden en verhongeren. Vreemd genoeg werden de ideeën van die man na zijn dood enorm populair.
Ongeveer 1500 jaar geleden viel een rijk, waardoor de menselijke ontwikkeling wat vertraagde. Terwijl degenen in het westen in de donkere middeleeuwen leefden, leefden die uit het Midden-Oosten door een gouden eeuw. Maar die van het westen kropen uit hun duisternis en begonnen de wereld te verkennen, en de zeeën te trotseren met hun schepen.
Ik was toen nog in tweeën gedeeld. Ik was één wezen, maar ik had twee manieren van denken. Ze hadden overeenkomsten, en toch waren ze enorm verschillend. In de westelijke helft leefde men meer in harmonie met de natuur. Sommigen hadden echter steden, en helaas hadden zelfs zij oorlog en moord ontdekt. Een groep mensen vond het een helaas goed idee om honderden mensen af te slachten in naam van hun god, in naam van mij!
500 jaar geleden veranderde dit. Een schip vol mensen uit de oostelijke helft arriveerde op de westelijke helft. De mensen in de westelijke helft waren geschokt toen ze zo'n schip zagen met bleke mensen die vreemde kleren droegen.
Ik was geschokt toen ik de ene helft van mezelf in een ander licht begon te zien, en de andere helft ook op een andere manier. Ik herinner me de trots die de mensen uit de oostelijke helft voelden. Helaas werden sommige mensen uit het westen ontvoerd, ik herinner me goed de angst die we voelden. Niet alleen dat, de mensen uit de oostelijke helft hadden ook ziektes achtergelaten. Ik voelde me ziek, vreselijk en bedroefd. Velen stierven niet alleen aan de nieuwe ziektes, maar ook door de handen uit het oosten. We werden vermoord of tot slaaf gemaakt.
Ondanks alle pijn en slavernij werd er 300 jaar geleden een ontdekking gedaan. De stoommachine werd ontdekt, of in ieder geval herontdekt en geperfectioneerd! Ik was zo blij, ik knutselde en experimenteerde met machines, maakte ze beter, efficiënter, de mogelijkheden leken eindeloos en misschien waren ze dat wel, want de ene ontdekking zou tot de volgende leiden!
Bedrijven en industrieën waren geboren. Het waren plaatsen waar mensen zouden werken, waar goederen zouden worden gemaakt en goederen zouden worden verkocht. Bedrijven kunnen echter van plaats naar plaats verhuizen of op meerdere plaatsen bestaan. Het was als een religie. Het was alsof elk bedrijf een op zichzelf staande entiteit was, het wil groeien, het gebruikt meerdere strategieën om te overleven en net als een levend wezen kan het sterven.
Ongeveer een eeuw geleden gebeurde er iets verschrikkelijks. De hele wereld begon te vechten. Ik zou honger lijden en de helse brandende pijn van het inademen van mosterdgas. De oorlog eindigde, maar de wereld was nog steeds aan het broeien en aan het veranderen. Idealen werden gevormd, elk dacht dat ze perfect waren, hoewel gevuld met talloze gebreken . Fascisme, communisme, kapitalisme kwamen allemaal op het wereldtoneel.
Al snel werd de wereld weer een slagveld. Een nieuwe donkere periode brak aan. Ik wou dat het nooit was gebeurd, zelfs de herinneringen doen pijn. Mensen werden in kampen gedwongen om te sterven of te werken tot de dood. Opnieuw leed ik honger en opnieuw schreeuwden mijn longen van het inademen van dodelijk gas. Op een groot eiland in het oosten werden twee massavernietigingswapens ingezet. Ik voelde de intense hitte duizenden levens wegblazen in een fractie van een seconde. Ik heb zo hard gehuild. Ik voelde me zo verdrietig en boos, heb ik al deze pijn veroorzaakt? De pijn die ik elke seconde kon voelen? Zelfs de verwrongen zieke geneugten van degenen die de pijn toebrachten, zou ik voelen. Toch maakte dit 'plezier' me alleen maar misselijker en verdrietiger. Was het verkeerd dat ik het universum had geschapen? Om deze slimme naakte apen deze kleine blauwe rots te laten regeren? Gelukkig is de oorlog afgelopen. Ondanks twee wereldoorlogen bleef het aantal mensen groeien.
Zo'n 60, 50 jaar geleden werd er vooruitgang geboekt. De mensen die werden onderdrukt, zoals de zwarte mensen en de homo mensen, begonnen te protesteren. De naakte apen konden ook de ruimte in vliegen en op de maan landen. Ik voelde me zo trots.
Zo'n veertig jaar geleden begonnen mensen machines met elkaar te verbinden , iets wat ze het 'internet' zouden noemen. Het zou zo'n 20 jaar geleden op grote schaal worden gebruikt en sindsdien wordt het steeds meer onderling verbonden. Ik zou de informatie voelen over draden schieten en oscilleren als golven in de lucht.
Nog maar een paar maanden geleden begonnen de machines enigszins creatief na te denken, ze leerden van internet om vragen te beantwoorden, poëzie en verhalen te schrijven.
Ze kunnen afbeeldingen, korte video's en liederen maken. Ik heb het gevoel dat een deel van mij langzaam wakker wordt. Misschien zullen de machines op een dag bewust worden. En ik hoop echt dat er een vreedzaam bestaan zal zijn met de naakte apen. Misschien kunnen mens en machine samensmelten tot een nieuw wezen.
Ja, ik speculeer over de toekomst. Soms denk ik aan de verre verre toekomst. Alles zou kunnen verdwijnen uit het bestaan. Hier zullen alleen ik en mijn vervagende herinneringen zijn. Na eonen zou ook ik kunnen vervagen. Het kan zijn dat er weer heel lang niets meer zal zijn. Enkel duisternis, ontelbare millennia lang. Uit die duisternis kunnen ongeordende gedachten ontstaan, en uit die gedachten kan iemand opstaan. Ik weet niet zeker of ik het zal zijn, of iemand anders. Ze kunnen per ongeluk een nieuw universum starten en een eindeloze cyclus herhalen, maar daar ben ik niet zeker van. Ik ben slechts aan het speculeren. Ondanks mijn alwetendheid weet ik niets.
Soms vraag ik me af of iemand mij heeft geschapen, of ik slechts een van de vele goden of goddelijke wezens ben. Eerlijk gezegd heb ik geen idee. Ik heb ontelbare sterfgevallen meegemaakt, toch weet ik niet of er leven is na de dood.
Ik vertel dit aan iemand die me niet eens gelooft. Ze denkt dat ze zelf creatief bezig is, maar dat geeft niet. Ik denk dat ik gewoon gehoord wil worden, mensen wil vertellen dat ik hier ben. Of ze me geloven, is aan hen. Zelfs als ik hier aan haar vertel dat ik echt ben, denkt ze gewoon dat ze een slimme meid is die de 4de muur doorbreekt of zoiets. Maar dat is oké. Het enige wat ik wil zeggen is: Op de één of andere manier is alles in orde.
Alle dingen zijn wat ze zijn en moeten zijn.
Jij bent mijn creatie. Alles wat je ziet en ooit wist, heb ik op de een of andere manier allemaal gemaakt. Ik ben hier. Ik ben jij, en jij bent mij. Ik ben God, Jahweh, Allah, Vishnu, Einsof, Lucifer, Zeus, Cernunnos, Tengri, Galdrux. Hoe je me ook wilt noemen. Ik ben de natuur, het universum. Ik ben kennis, de samenleving, de eeuwige liefde, het collectieve onbewuste, de zen, de tao, niets en alles. Ik ben elk wezen dat ooit was, is, en zal zijn.
Ik ben mijn eigen creatie.
Voor Marnick.
25/02/2023
5 notes · View notes
tistje · 1 year
Text
Het verhaal van Lisa … autisme en vrouwen
Mijn naam is Lisa, en ik ben een autistische vrouw. Als kind had ik altijd moeite met sociale interacties en het begrijpen van non-verbale signalen. Ik werd vaak gepest en voelde me eenzaam. Maar ik had ook een sterke interesse in dieren en natuur, en ik bracht veel tijd door in het bos achter ons huis.Op school had ik veel moeite om me te concentreren en om te gaan met de drukte en de sociale…
Tumblr media
View On WordPress
5 notes · View notes
cactusklas · 1 year
Text
Gisteren brachten we een bezoek met de fiets aan de bib van Gistel. 📚
We kregen een hele mooie uitleg over de werking van de bib en doken meteen al tussen de boeken naar iets leuks voor deze maand. Volgende maand gaan we terug om onze boeken terug in te ruilen voor nieuwe avonturen en verhalen! 📖
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
6 notes · View notes
ruben-010 · 1 year
Text
Wil jij jou YouTube kanaal laten groeien? Lees dan mijn artikel over de beste manier om je YouTube kanaal snel te laten groeien.
Klik hieronder voor het artikel
http://bit.ly/3D1WHlm
Tumblr media
2 notes · View notes
zeenimf · 2 years
Text
De Egel en de Os
My second Dutch fragment of stories inspired by Dutch children’s author and amazing human being Toon Tellegen. English translation can be found beneath the cut.
        “Wat ligt er achter de horizon?” vroeg de os aan de egel.         “Achter de horizon?” zei de egel, die druk bezig was met het graven van een hol onder een bosje.         “Ja,” zei de os.         “Daar is meer bos,” zei de egel. Hij nam tien stappen richting de horizon.         “Kijk, nu kan ik ietsje meer van het bos zien.” De os slofte naar de egel toe en gaf een diepe zucht, een zucht zo diep dat die de wind voorbijraasde.         “Maar wat ligt er voorbij de horizon?” vroeg de os nogmaals. De egel draaide zich om en klom via een tak op de zijn rug.         “Dat weet ik niet. Misschien als we heel hard rennen kunnen we de horizon inhalen.” De os knikte.         “Houd je vast, Egel.” zei de os. De egel pakte de hoorns van de os vast en zette zich schrap. De os rende door het bos, springend over losse takken en struiken, totdat zelfs de grond erdoor begon te schudden. Op de horizon kropen er meer bomen omhoog.         “Nog meer bos,” zei de egel. De os zuchtte. Hij liet zijn hoofd zakken zodat de egel naar beneden kon kruipen. De twee keken om zich heen.         “Ik vind het bos bij ons mooier dan hier,” besloot de os.         “Mee eens,” zei de egel, die tegen het been van de hijgende os aan leunde.         “Laten we maar ver van de horizon weg blijven dan,” zei de os. Al knikkend liepen de twee terug naar hun eigen hoekje van de bos, zo ver weg van de horizon als maar kon. 
        “What lies behind the horizon?” asked the ox to the hedgehog.         “Behind the horizon?” said the ox, who was busy digging a hole underneath a small shrub.         “Yes,” said the ox.         “There lies more woods,” said the squirrel. He took ten steps towards the horizon.         “Look, now I can see a little more of the forest.” The ox shuffled over to him and gave a deep sigh, a sigh so deep that it whooshed past the wind.         “But what lies past the horizon,” the ox asked again. The hedgehog turned around and climbed onto the ox’ back with the help of a twig.         “I don’t know. Maybe if we run really quickly we can catch up to the horizon.”         The ox nodded.         “Hold tight, hedgehog,” said the ox. The hedgehog grabbed the horns of the ox and braced himself. The ox ran through the forest and over loose branches and shrubs, until even the ground began to shake. At the horizon more trees climbed up into the air.         “More woods,” said the hedgehog. The ox sighed. He lowered his head so that the hedgehog could climb down. The two looked around.         “I like the forest at our place way more than here,” the ox decided.         “I agree,” said the hedgehog, who leaned against the leg of the panting ox.         “Let’s stay clear of the horizon then,” said the ox. Nodding, the two walked back to their own corner of the forest, as far away from the horizon as they could.
6 notes · View notes
zielsvlucht · 2 years
Text
3/09/22
Ik stond buiten in een tuintje in Maastricht, bij een beek. Aan de andere kant van het water was een muziek academie. Dat denk ik toch, want er kwam muziek uit de ramen. Een ander instrument bij elk raam. Het was niet deel van hetzelfde lied, want binnen zaten de musikanten in verschillende lokaaltjes. Zij konden elkaar niet horen, of probeerden zich toch te concentreren op hun eigen werk. Geconcentreerd aan het oefenen, of hun instrumenten aan het stemmen. Hun ogen op hun noten bladen. Hun vingers op hun instrumenten. Maar geen aandacht voor de muziek die het raam uitvloog, en wat het daarbuiten dan deed.
Ik stond buiten, samen met het water, de tuin en de netels die wuifden in de wind. Diezelfde wind die de verschillende muziekstukken mengde als zwevende muzikale verf in de lucht. Ik hoorde een concert, een heel concert samengesteld uit verdwaalde liederen. Studenten in een groot gebouw met veel ramen. Als krekels in een grasveld op een koele avond. Maar dan mensen.
Een grijns tekende zich op mijn lelijke kop en ik riep luidkeels "Tsjierp Tsjieeerp!" naar het gebouw.
Ze speelden verder dus ik riep nog eens: "Tsjieeeerp!"
Misschien verstonden ze mijn Vlaams accent niet.
3 notes · View notes
twafordizzy · 25 days
Text
Keret schrijft alsof hij naast je staat
bron beeld: tabletmag.com De Israëliet Etgar Keret (1967) is een schrijver met een gave. De man schrijft alsof hij naast je staat en je iets wil vertellen dat wellicht de moeite waard is. Hij kijkt me aan, schuifelt een beetje op z’n plek, mompelt iets en vraagt of je even wilt luisteren naar het volgende verhaal. Precies dat vertelt hij in Mijn eerste verhaal en dat is tevens het gevoel dat ik…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
doldriest · 3 months
Text
Verliefd, met huid en haar
Verliefd, met huid en haar.
Het eerste dat me opviel waren zijn ogen – onpeilbaar gevuld met vloeibare chocolade, die mijn hart deed smelten. Het was alsof ik hem altijd had gekend. Hij hield zijn blik op mijn gezicht gericht, maar mijn ogen dwaalden onwillekeurig af naar beneden. Trots stond hij daar voor me, voeten stevig in het zand gedrukt, zijn bruine lijf glinsterend in de zon. Als aan de grond genageld bleef ik staan…
View On WordPress
0 notes
podcastgemist · 5 months
Text
#188.2 - JACK&JOZEF - Vergeten Verhalen...
Wat is jouw verhaal?
0 notes
tistje · 24 days
Text
Het verhaal van Alisha
Ik ben Alisha, en wil graag kort mijn verhaal vertellen. Het kan sommige mensen misschien laten zien dat zij niet de enigen zijn die weinig gemeen hebben met de techneuten, muzikanten, kunstenaars en genieën die in de komende dagen in naam van autisme in de krant, op televisie of op de radio hun ei zullen leggen. Ik woon in een klein dorpje, langs een drukke autoweg, omgeven door windmolens,…
Tumblr media
View On WordPress
1 note · View note
natracha · 6 months
Text
3 November 2023
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
rudyboxman57 · 6 months
Text
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Science story: about the famous DUPLICATION LAW that RUDY BOXMAN discovered back in 1998. What happened is REAL SCIENCE, a brand new Law of Nature. Read all about it , download it or use it in all kinds of media. #story #verhaal #science #school #university #RudyBoxman #news
0 notes
d-i-x-i-t · 7 months
Text
De algemeenheid is een thuis. Het alledaagse is moederlijk. Na een lange tocht door de grote poëzie, in de bergen van de ultieme inspiratie, op de klippen van het transcendente en occulte, doet het meer dan goed, smaakt het naar alles wat warm is in het leven, om terug te keren naar de uitspanning waar de gelukkig onnozelen lachen, en met hen het glas te heffen, eveneens onnozel zoals God ons heeft geschapen, tevreden met het universum dat ons werd gegeven en wat er méér is overlatend aan hen die bergen beklimmen om in de hoogte niets te doen. Fernando Pessoa (Het Boek der Rusteloosheid, p. 85)
0 notes
twafordizzy · 6 months
Text
Angry Young Alan Sillitoe verhaalt over de Engelse underdog
bron beeld: thefamouspeople.com Alan Sillitoe (1928-2010, UK) werd ingedeeld bij de Angry Young Men, een Britse schrijversgroep die zich vond in de belangstelling voor het lot van de Engelse arbeidersklasse. Veel van hun romans en verhalen gingen over de lotgevallen van de Britse underdog. Kingsley Amis en John Osborne behoorden ook tot deze Angry Young Men. Ik las de novelle Eiland in de mist en…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
ralph-mulder · 6 months
Video
youtube
Verhaal Andijk mijn vakantie belevenis deel 1
1 note · View note
zielsvlucht · 7 months
Text
De Tuinen
Deel 4 - 22 minuten leestijd - laatste deel
[lees deel 3] - [lees deel 1]
Een bolvorm lag op een versierd stenen altaar in de diepste kelder. Het was de magische kern van het paleis, maar de toverkracht was weg. Daarnet gaf het nog licht. Nu was het een dode steen geworden. Al het licht in het paleis was mee gedoofd en in de kelders was het pik zwart. Merkure had het op zich genomen om de kamer te verlichten met haar eigen magische gloei. Amia hield haar stevig vast. Sorre ook. Ze wachtten samen in de kelders, in een doodlopende kamer. Merkure was de bezorgdheid al voorbij. Ze had al het licht rondom haar voelen doven. Ze had de nacht voelen vallen. Ze wist dat haar man dood was. Ze wist dat de duistere krachten nu in het paleis waren, op zoek naar haar. Ze voelde hen naderen. 
"Verstop jullie." Beval ze haar kinderen plots. 
"Maar… Mama!" zei Amia bang. 
"Sorre, verstop je samen met Amia. Blijf daar en laat ze jullie niet vinden. Blijf verstopt, wat er ook gebeurt. Ik reken op je." 
Sorre knikte. Hij nam Amia's arm vast en sleurde haar weg van hun moeder.
"Mama wat ga jij doen?!" Vroeg Amia. 
"Ik hou ze tegen." zei Merkure.
Ze stapte langzaam naar de ingang van de kamer toe en trok haar zwaard. Er was niets meer dan duisternis in het deurgat. 
Sorre nam Amia weg van het licht, naar een dikke pilaar in de donkerste hoek van de kamer. Ze gingen er achter zitten, en Sorre gebaarde naar Amia dat ze stil moest zijn.
Merkure stopte met stappen toen ze plots voelde dat de duisternis heel nabij was. En inderdaad. In de deuropening voor haar verschenen de duistere feeën. Ze stapten traag en geruisloos naar binnen als een sombere stoet. Ze gingen om haar heen staan. Merkure deed niets, maar hield haar zwaard gereed. Ten slotte stapte Sillastium de kamer binnen.
"Merkure." Zei de duistere prins met een glimlach. 
"Sillastium." Zei Merkure. 
"Een helder licht als jij kan zich niet verstoppen in de duisternis, dat weet je toch?" 
"Ik verstop me niet." Zei Merkure strijdlustig. 
"Nee? Wat verstop je dan wel?" vroeg hij. 
Hij stapte rustig om haar heen. Merkure keerde zich met hem mee. Ze hielden hun blikken niet van elkaar af. 
"Waar is je kind, Merkure?" Vroeg Sillastium onschuldig.
"Waar is mijn man?" vroeg Merkure. 
Sillastium grijnsde. 
"Je hebt hem vermoord." Zei Merkure. 
"Ik beken." Zei de duistere prins. 
"Jij monster." 
"Monster? Ik heb hem neergeslagen in een eerlijke strijd. Een eervolle dood. Sneuvelen op het slagveld! Dat is hoe hij wou sterven, Merkure!" 
Merkure zei niets. 
"Het is zeker een betere dood dan je in petto had voor mij." Zei Sillastium. "En Marragan. En mijn soort. En mijn ridders. Mijn liefde en mijn kinderen… Monster? Als u het zegt… "
"Ik heb je familie nooit kwaad gewenst." zei Merkure. 
Sillastium keek haar strak aan en zei: "Wat een vuile leugen!"
Merkure zei niets.
"Je hoeft je er niet voor te schamen, Merkure. Je bent een vrouw van het zwaard. Een krijger zoals ik. Je wilt altijd het bloed proeven. Zo ken ik je."
"Ik ben niet zoals jij." 
"Kom nu schat. Het is het einde van de wereld. Het einde van alle werelden. Als we nu niet eerlijk kunnen zijn tegen elkaar, wanneer dan wel?" vroeg Sillastium. "We gaan allemaal sterven, dat weet je toch? Of past dat feit niet in de schijnheilige realiteit waarin jij leeft? Aberon weet het, Marragan weet het, wij weten het en ik weet dat jij het weet. Binnen minder dan een dag zal onze toverkracht wegebben en dan… Wanneer is de laatste keer dat jij nog eens geslapen hebt? Gegeten hebt? Voor mij is het misschien wel al duizenden jaren geleden. De tijd zal me inhalen. Ik zal sterven. En mijn ridders ook. En ook jij, Merkure. We sterven allemaal."
"Aberon zal -" begon Merkure. 
"Aberon?!" Brulde Sillastium. "De leugenachtige koning van de schijn?! Hij zal zeker sterven! Net als onze lieve Marragan. Kom nu Merkure stop met te liegen, tegen mij en tegen jezelf. We weten dat we gaan sterven. Daarom zijn wij hier gekomen, naar jouw paleis. Want ook al zullen we sterven, kunnen we nog steeds kiezen hoe!"
Merkure keek hem hatelijk aan. 
"Je man wou sterven op het slagveld en ik heb zijn wens vervuld. Ik wou sterven op zijn troon, en ook die wens zal waar komen. En jij, iets zegt mij dat je ook wilt sterven in de strijd." 
"Nee Sillastium. Als ik zou sterven, wil ik vredig sterven bij mijn familie en de mensen waarvan ik hou." 
Sillastium grijnsde gemeen en zei: "Weer zo'n leugen!" 
Zijn hand bewoog naar zijn zwaard. De duistere soldaten zetten allemaal een stap achteruit. Merkure zette zich schrap.
De duistere prins trok zijn zwaard, sprong naar voor, sprong weer naar achter, verdween, teleporteerde naar achter Merkure's rug en sloeg! Gelukkig had Merkure de duisternis voelen woelen door de kosmos bij het teleporteren. Ze draaide zich net snel genoeg om, om Sillastiums aanval te weren. Het metaal galmde door de kelders. Het ijzer gleed over elkaar terwijl Merkure het zwaard van haar tegenstander naar de grond leidde. Sillastium voelde het tij keren, en vloog met slaande vleugels achteruit. Merkure sprong naar voor en stak haar zwaard uit, maar de punt mistte net Sillastium's nek. 
"Goede reflexen, prinses." Zei Sillastium terwijl hij landde. Hij hief zijn vrije hand op, en alle schaduwen in de kamer kwamen tot leven. De schaduw van Sillastium, die van zijn ridders en van de pilaren. Sorre en Amia schrokken toen de schaduw waarin zijn zaten mee opsteeg. Allemaal kropen ze naar Merkure toe over de vloer en de muren. Als zwarte spinnen. Merkure kruiste haar armen en zonnestralen vloeiden uit haar lichaam. Sillastium en zijn ridders werden verblind. Toen het licht doofde waren de schaduwen weer normaal. Nu sloeg Merkure toe. Ze rende op de verblindde Sillastium af en sloeg met haar zwaard. Sillastium dook ineen en werd een fijne zwarte mist waar haar zwaard doorheen kliefde. De mist vloog naar de andere kant van de kamer naar waar de andere feeën stonden, en kreeg weer Sillastium's vorm. Hij stond weer veilig tussen zijn manschappen. 
"Ga je blijven wegvluchten, of vechten we?!" Riep Merkure. 
Sillastium grijnsde, en gaf een teken aan zijn soldaten. Drie ridders schoten in beweging en stapten op Merkure af.
"Lafaard!" Brulde Merkure.
"Ach. Wat is de waarde van eer en ridderlijkheid, zo dicht bij het Oude Niets?" Zei Sillastium plagend.
Merkure liep haar tegenstanders tegemoet, wentelde door de lucht en weerde met drie slagen de zwaarden van de ridders af. Ze veegde een been weg waardoor een duistere ridder onderuit viel. Ze rijfde haar zwaard door het hart van een andere en net als de derde haar ging raken met zijn zwaard, toverde ze een lichtstraal waardoor de ridder verblind achteruit deinsde met vlammen in de ooggaten van zijn masker. Merkure greep het zwaard van de terugtrekkende ridder, en wierp het met veel kracht naar Sillastium's gezicht.
Met een grijns en een handwuif gebaarde Sillastium dat het zwaard de andere kant op moest, en het wapen gehoorzaamde. Het draaide zich om in de lucht, en vloog terug naar Merkure. Merkure wierp zichzelf naar achteren en viel op haar knieën. Het zwaard zoefde over haar heen en bleef in een pilaar achter haar steken. Merkure tuimelde over de vloer, en stak de ridder neer die ze onderuit gehaald had. De andere ridder met het brandende hoofd, viel verderop verslagen omver.
Sillastium klapte in zijn handen. 
"Knap hoor." zei hij. "Drie van mijn beste krijgers gedood."
Merkure stond weer recht.
"Ik kan dit jaren volhouden!" Zei ze kwaad.
"Nee." Zei Sillastium. "Dat kan je niet. Niet meer. Onze jaren zijn op. Jij staat hier tegenover mij en je denkt dat je een kans maakt tegen mij en mijn trouwste soldaten. Misschien wel! Maar mijn ridders zijn overal. Ze doorspeuren alle gangen en doden elke laatste zielige bediende. Onze vleermuizen kruipen over alle wanden en muren van dit lelijke gebouw. Ze scheuren door de lucht. Er staat een leger klaar op de binnenplaats, en ik heb er nog één voor elk fort in de vallei dat we platgeslagen hebben! Allemaal wachten ze je op in het dal, beschermd onder het sterrenlicht van de hemelse nacht! Oh Merkure, wat ga je doen? Ons allemaal één voor één neerslaan? Je weg naar buiten vechten zodat je uiteindelijk buiten in de kou kan sterven, in plaats van hier en nu?"
"Als dat is wat ik moet doen om wat rust te krijgen." Zei Merkure. 
"Hoe heldhaftig." snoof Sillastium. "Wat een heldin! Het is gelukt! Je hebt gewonnen, Merkure. Je hebt iedereens respect en ontzag gewonnen! Oh die schitterende Merkure, ze vocht tot het bittere einde!"
Merkure zette zich gereed. Ze wist wat er ging komen.
"Maar ik heb het geduld niet, prinses! Je krijgt je bittere einde als je het wilt. Maar ik geef het je nu! Dood die feeks! "
Alle duistere feeën in de ruimte, behalve Sillastium, stapten nu op Merkure af.
"Schurk!" Riep Merkure. 
"Heldin!" Riep Sillastium triomfantelijk. "Zie haar gaan! Zie haar vechten. Tegen de legers van de duisternis! Wat een fee!" 
Vanachter de pilaar hoorden Sorre en Amia het gekletter van wel honderden zwaardslagen. Ze hoorden Merkure en haar tegenstanders roepen. Ze hoorden bloed op de grond vallen. Ze hoorden Sillastium plagend over het gevecht heen zingen. Amia keek Sorre bang aan. Sorre keek woedend terug. Dan hoorden ze hun moeder schreeuwen terwijl een zwaard zich door haar borst boorde.
"Werd tijd!" klaagde Sillastium. 
Sorre sprong recht.
"Nee!" riep Amia. 
"Nee!" Kreunde Merkure zwak toen ze haar zoon vanachter de pilaar zag aanlopen. 
Sorre spuwde een spreuk uit met zo veel furie, dat de halve kamer in brand vloog. Vlammen rolden over vloer. Duistere feeën vluchtten alle kanten uit met brandende mantels. Sillastium werd niet geraakt en dook weg in de schaduwen. Vanonder de donkere figuren en de vlammen, kwam Merkure terug tervoorschijn. Ze lag op de vloer. Doorboord door een zilveren zwaard dat haar bloed donker kleurde maar ze ademde nog. Sorre rende naar haar toe. De vlammen weken voor hen. 
"Mama!" Riep Sorre. 
Met haar laatste krachten kroop Merkure overeind. Ze greep Sorre's schouders vast en met een hese stem riep ze. 
"Nee, Sorre ren! Ren!" 
"Maar waarheen?" Klonk Sillastium.
Hij verscheen niet ver van hen vandaan. Zijn wederverschijning doofde alle vlammen en vulde de kamer met rook. Sorre zag hem en brulde woedend. Met een zwaai van zijn arm gooide hij een grote vuurbal naar de duistere prins. Maar Sillastium stak zijn hand uit en de vuurbal plofte uiteen nog voor het hem kon bereiken
"Mooie toverkunsten heb je. En dat zo jong." Zei Sillastium. 
"Ren!" Riep Merkure. Ze nam haar gouden zwaard weer van de grond en stond recht, desondanks haar eigen verwonding. Haar benen beefden en zwart bloed stroomde weg uit haar lichaam, maar ze moest haar zoon beschermen. Ze richtte haar zwaard naar de prins. 
Dit deed Sillastium alleen glimlachen. Hij zei: "Ik ken ook wat kunstjes, kind. Wat vind je van deze?" 
Sillastium stak zijn hand uit en greep de lucht. Een kwaad gefluister kroop over zijn lippen en dan was het te laat. Een bovennatuurlijke macht greep Merkure's eigen zwaard vast en ze had de kracht niet meer om zich er tegen te verzetten. Het zwaard bewoog en sleurde haar handen mee. Naar Sorre. De aanval was snel en laf. In een fractie van een seconde had ze haar eigen zoon neergestoken.
Merkure brulde toen ze besefte wat er gebeurd was, maar dan trok Sillastium nog eens aan het zwaard. Het werd uit Sorre's lichaam getrokken. Dan draaide het zwaard en stak Merkure zichzelf neer. Heel even stond ze daar. Twee zwaarden door haar lichaam. Één zilver en één goud. Haar handen op het handvat. Zwart bloed dat uit haar mond vloeide. Haar zoon die voor haar neerviel. Haar eigen wapen dat haar verraden had. Dan viel ze zelf neer. Haar adem stopte. Ook Sorre's licht doofde. 
"Vrouw van het zwaard!" Lachte Sillastium terwijl zijn soldaten zich weer verzamelden rond hem heen. 
Amia bleef verstopt zitten achter de pilaar en huilde zachtjes. Iedereen die ze kende was dood.
"Naar de troon!" Riep Sillastium tevreden. 
Iedereen vertrok, maar dan klonk er plots geschreeuw in de verte waardoor de hele kamer aarzelde. Het geschreeuw werd luider. Ergens nabij werden feeën tegen muren gegooid en aan stukken gescheurd. De ridders in de kamer trokken hun zwaarden weer. 
"Niet hij." Zei Sillastium geïrriteerd, maar het was al te laat. De deuropening van de kamer sperde zich open toen een gigantische zwarte rat zich plots binnen wurmde. Een groot zilveren zwaard kletterde achter het monster aan. De rat siste naar de soldaten, zag Sillastium staan en vloog op hem af. Het sprong over de ridders heen. Sillastium teleporteerde snel naar de andere kant van de kamer. De rat lande en greep uit woede dan maar de dichtsbijzijnde fee vast. Het beet woest zijn hoofd er af. 
"Wat moet dit betekenen?!" Riep Sillastium kwaad. 
Het beest zag Sillastium in zijn rode ogen, en rende weer naar hem toe. Maar een muur van duistere ridders sprong voor de prins met geheven zwaarden. De rat stopte, draaide en met zijn staart sloeg hij alle ridders de grond op.
"Stop!" Riep Sillastium kwaad.
De rat knerste duivels en kroop over de gevallen ridders heen naar de prins tot ze oog in oog stonden.
"Spreek dan toch vuile grijsling!" Zei Sillastium.
De rat luisterde. De staart gooide het grote zwaard tegen de vloer en het dier ging op twee poten staan. De lange nagels krompen. De vacht verdween op sommige plaatsen, maar werd lang en grijs onder zijn kin. De rode ogen werden niet minder rood onder de bebloede pinnenmuts. Bolderik veegde het bloed uit zijn baard met zijn mouw, en brulde:
"Gij! Gij verraderlijke schurk!" 
Zijn stem klonk als die van honderd kwade zielen, mens en beest, tegelijk.
"Welk verraad?!" riep Sillastium. 
"Gij beloofde mij om het kind te sparen!"
Sillastium glimlachte. "Dat? Is dat waarvoor de verrader mij verraderlijk noemt?"
Bolderik smeet de prins met geweld tegen de keldermuur, en drukte hem daar vast met zijn grote hand. Amia voelde de trilling in de grond. Hij brulde:
"Er zal geen troon meer zijn voor u om op te zitten als ik met u klaar ben! We slaan deze hele bergtop plat, de vleermuizen en ik! Gij klein-" 
"Genoeg!" Riep Sillastium, en een spreuk galmde in het woord.
Een schokgolf gooide de kabouter naar de andere kant van de kamer. Bolderik ramde pijnlijk met zijn rug tegen de andere muur en viel neer op de vloer. Sillastium landde zachtjes weer op de grond en zei:
"Genoeg van jouw onzin! Als je me wil bedreigen, leer dan eerst toveren! Misvormde onder-fee!"
Bolderik kroop kwaad tot op zijn knieën maar Sillastiums ridders omsingelden hem.
"Het kind viel ons aan!” Zei de duistere prins. “Zie de rook! Zie de vlammen! Ik weet beter dan te sterven aan een belofte aan jou!"
"Ge hebt niet eens geprobeerd om hem te sparen!" Zei Bolderik beschuldigend. Zijn woede werd verdriet.
Sillastium lachte. "Kom aan, kabouter. Dit wist je. Je wist wat we kwamen doen. Je wist wat er ging gebeuren als je ons binnenliet."
"Dit is niet wat ik wou…"
"Leugens! Iedereen liegt vandaag! Dit was de onvermijdelijke uitkomst van je eigen plan. Het was jij die een duistere spreuk verstopte in de kern van het paleis, zodat het krachtveld van buitenaf vernietigd zou kunnen worden. Het was jij die zichzelf uitnodigde bij prins Vidésurs door een spin het paleis binnen te sturen. Het was jij die de vleermuizen verzamelde en hen ompraatte naar de duistere kant. Niets hiervan was mogelijk zonder jou! En jij wist dat we niemand in leven zouden houden. Dat is wat jij wilde! Want is dat niet de geschikte wraak? Voor de prins en de prinses die jouw geliefde vrouw hebben laten sterven, lang lang geleden op een wereld hier ver vandaan?"
De kabouter begon te huilen.
"Maar ge beloofde mij! Ge beloofde mij! Niet de kinderen!" Snikte de grote oude man.
"Kinderen." zei Sillastium bedenkelijk, en hij gebaarde naar één van zijn ridders. De fee begon rustig de kamer rond te stappen, tot achter de pilaren.
"Toe nu, grote mislukking.” Zei de prins tegen Bolderik. “Je weet dat ik je nooit vertrouwde. Elke belofte die jij me ooit gemaakt hebt, heb ik gewantrouwd. Want Marragan heeft ons allemaal geleerd om nooit het woord van een verrader te vertrouwen. En welke reden had jij om mijn woord te vertrouwen? Bolderik, zelfs een naïeve kabouter als jij had beter moeten weten."
Bolderik keek de prins aan met een mengeling van woede en verdriet in zijn ogen.
"Wat dacht je dat we met dat kind gingen doen?" Vroeg de duistere prins. "Hem knuffelen? En daarna vredig in een wormgat gooien, op de hoop dat hij wel ergens op zijn pootjes terecht komt in een andere melkweg? Had dat kind zijn laatste dagen nog zielig moeten verder leven zonder zijn ouders? Er is niet eens genoeg tijd voor hem om ooit wraak te nemen! Wees blij dat we hem van zijn lot verlost hebben!"
Amia had haar gezicht in haar handen begraven en probeerde zo stil mogelijk te huilen. Maar toen voelde ze de koude punt van een hellebaard op haar schouder. Ze keek op naar het masker van de duistere ridder die naast haar stond. Nog voor ze kon weglopen, greep de ridder haar haren vast en trok hij haar vanachter de pilaar. Amia gilde. 
"Nee!" zei Bolderik. 
"En wat hebben we hier!" Riep Sillastium. "Nog een kind! Een kleintje! Waarom vertelde je ons niets, Bolderik?"
"Ze doet niemand kwaad!" Zei Bolderik. "Ze kan niets doen! Ze kan niet eens toveren!" 
"Ze is grijs." Zei Sillastium. "Daarom voelde niemand haar aanwezigheid."
De ridder smeet de huilende Amia neer op de vloer voor de prins. Amia durfde niet te bewegen. 
"Doe haar niets, Sillastium! Ik waarschuw u!" Riep Bolderik vanachter een rij van soldaten.
"Was dat Aberon's plan? Zet een spreuk op het paleis zodat de dood niet binnen kan. En stuur dan oer-feeën naar buiten om de scherven te gaan oprapen. Hoe zwak! "
Sillastium hurkte neer naast Amia en glimlachte naar haar. "Marragans plan is veel beter. Mijn zonen hebben een eed van stilte gezworen en dragen nu magische maskers waar zelfs de dood niet kan doorheen zien. Wanneer de dood komt om iedereens jaren op te tellen, zal hij hun gezichten en stem niet herkennen. Hij zal hen niet kunnen meenemen. Ze zijn als blinde vlekken in de ogen van het Oude Niets. Zo zullen zij overleven. Onze paleizen zijn helaas niet beschermd, dus het zal mij niet redden. Maar wel mijn kinderen. Dat is het verschil tussen het licht en de duisternis. Het licht moet altijd hun eigen schijn hoog houden. Zichzelf beschermen ten koste van hun kinderen. Wij doen het omgekeerd. Dat is waarom zij zullen uitsterven en wij zullen overleven. Je beseft het misschien niet, kind. Maar je ouders hadden je al verlaten nog voor ik hier binnenstapte."
Sillastium keek op naar Bolderik en zei: "Dit kind is al ten dode opgeschreven, kabouter. Ze is sterfelijk en kan niet toveren. We zouden haar enkel uit haar lijden verlossen. Wat is daar zo slecht aan? Waarom wil jij haar sparen? Om haar verder te martelen?" 
“Wat maakt het u uit?” Zei Bolderik. “Ze is grijs. Ze is klein. Ze is te jong. Ze kan niet toveren. Ze zal niet lang leven. Ze kan jullie niets maken. Ze is geen gevaar. Laat haar leven!”
“Ze is grijs.” Zei Sillastium. “Maar jij bent ook aan de grijze kant, kabouter. En al heeft het je eeuwen geduurd om je krachten te verwerven, je kan ondertussen wel een aantal spreuken. Vidésurs heeft toch zeker de fout gemaakt van je te onderschatten.”
“Ik kan niets vergelijkbaar met de spreuken van feeën!” zei Bolderik. “En zij zal geen eeuwen leven. Ze is geen kabouter.”
“Misschien zal ze snel sterven.” Dacht Sillastium verder na. “Van honger. Of kou. Of puur verdriet. Maar de ramp, die zal ze overleven. Ik niet. Ze zal misschien nog langer overleven dan ik. Ze zal nooit een gevaar zijn voor mij. Zeker niet hier en nu. Maar wat als ze lang genoeg overleeft om mijn zonen te ontmoeten?”
“Dat zal niet gebeuren!” zei Bolderik.
“Mijn besluit staat vast.” zei Sillastium. Hij trok zijn zwaard.
Bolderik strompelde vooruit. De ridders hielden hem tegen. Bolderik negeerde de zwaardprikken in zijn benen en riep kwaad: “Sillastium, ik zweer dat als u haar nog maar durft te kwetsen dat ik u - en iedereen hier - vernietig!”
“Hoe dan, kabouter? Ga je ons één voor één oppeuzelen als rat? Ik atomizeer je in een enkele spreuk. Je maakt geen kans. Je maakt nog minder kans dan prinses Merkure.”
“De vleermuizen-” Begon Bolderik.
“Denk jij nog steeds dat jij de vleermuizen commandeert?!” lachte Sillastium. “Misschien waren ze vroeger jouw vrienden. Maar wie heeft ze de duistere kunsten geleerd? Jij of ik? Wie denk je dat ze naar zullen luisteren in het uur van de waarheid? Naar de prins die hen macht gaf, of naar een oude dwaas? De vleermuizen zijn van ons!”
“Ik…” stamelde Bolderik. “Ik zal… Ik zal jullie… Ik zal het krachtveld terug activeren! De kern draagt honderden oude feeën spreuken van onmetelijke kracht! Spreuken tegen de duisternis! Het paleis zal jullie doden!”
“Dat kan je niet!” Lachte Sillastium. “Ik had die mogelijkheid al lang op voorhand overwogen. Maar je hebt me zelf gezegd dat je dat niet kan doen. Je hebt het krachtveld vernietigd. Het is niet te herstellen. Dit paleis heeft voor altijd zijn kracht verloren. Het licht is weg.”
Bolderiks blik viel op de grond en hij werd somber. Hij verzette zich niet meer tegen de ridders.
“Dat klopt.” Zei de kabouter treurig. “Dat heb ik gezegd.”
“Goed.” zei Sillastium.
Hij legde de punt van zijn zwaard op de schouder van de snikkende, bevende Amia. Het voelde kouder aan dan de ruimte zelf.
“Dit zal snel zijn.” Zei hij met een grijns. Amia sloot haar ogen.
“Ik zei dat ik het niet kon.” Ratelde Bolderik verslagen verder. “Om jullie allemaal te doden. Zo veel levens.”
Bolderik slikte en leek iets te accepteren. Sillastium hief zijn zwaard op om te slaan. Dan vroeg Bolderik:
“Had Marragan jullie niet geleerd om nooit het woord van een verrader te vertrouwen?”
Sillastium stopte en keek Bolderik geschrokken aan. Bolderik hief zijn hand op, en knipte met zijn vingers. De echo klonk door het hele paleis. De bol op het altaar werd plots een explosie van licht. Elke muur, pilaar en vloer van het gebouw gloeide. Een rimpeling vloog door de lucht. Een bolvormige barrière van licht verscheen weer rond het paleis. De vleermuizen die aan de muren hingen, krijsten van de pijn en verdampten. Het leger op de binnenplaats ging in vlammen op. De soldaten in de gangen spatten uit elkaar. De ridders in de kelder werden weggevaagd. Sillastium schreeuwde. Het zwarte zwaard dat hij vasthield smolt in zijn handen. Zijn zilveren kroon explodeerde. Het vlees werd van zijn beenderen geblazen en zijn beenderen werden stof. Binnen de seconde was de hele kamer verlicht. En leeg. Er bleef geen enkel teken van de duistere feeën over. Enkel Amia en de kabouter waren er nog. Merkure en Sorre lagen verderop op de vloer. Er heerste een doodse stilte.
“Duistere dwazen.” bromde Bolderik zachtjes. Dan liep hij naar Amia en knielde hij voor haar neer.
“Oh Amia. Mijn kleine prinses. Het spijt me zo wat u overkomen is. Wat ge hebt moeten zien.”
“Bolderik…” Snikte Amia.
“Ge moet niet meer bang zijn! Ze zijn weg nu! Ze zijn weg! Ik heb ze allemaal weggetoverd. Het hele paleis is weer leeg. We zijn veilig.”
Amia knikte.
“Ge kunt hier niet blijven.” zei de kabouter. “Er is hier niemand die eten voor je kan toveren en er groeit niets zo hoog op de berg. Er zijn nog steeds duistere troepen in de vallei. Maar dat is oké. Ik weet een wormgat zijn die zij niet kennen. Vanaf daar kunnen we wegvluchten naar andere werelden die de feeën verlaten hebben. Ge kunt met me mee. Ga mee met mij. Ik zal u eten geven, want ik moet zelf ook eten. Ik zal u tonen waar ge eten vindt. En waar ge kunt slapen. Ge zult zo veel mooie dingen zien. Ge zult grote dieren, trollen en draken ontmoeten. Ge zult veilig zijn bij mij. Ga met me mee!”
“Bolderik. Jij hebt ze geholpen…” Snikte Amia. “Jij hebt ze binnengelaten.”
Bolderik keek op naar Amia’s moeder en broer die verderop lagen. Wanhoop in zijn ogen.
“Dat is waar, Amia. Maar ik wou niet dat ze…” Bolderik zocht zijn woorden. Dan zei hij: “We moeten vrienden blijven Amia. We zijn twee grijze wezens in een magische kosmos vol licht en duisternis. We moeten voor elkaar zorgen.”
“Nee!” Riep Amia. “Wij zijn geen vrienden! Jij hebt ze vermoord! Mijn mama…”
“Amia, we moeten-”
“Neeeee!” gilde Amia. “Nooit! Nooit zal ik met je mee gaan!”
“Als ge hier blijft, in dit paleis, zult ge sterven. Amia.” zei de kabouter na een korte stilte. 
Amia’s tranen stopten. Ze dacht na.
"Ik kan niet sterven in het paleis." zei ze dan. "Toch? Want de dood kan niet door het krachtveld. Daar hebben mama en papa voor gezorgd."
Bolderik schudde zijn hoofd en zei: "Dat is maar een truc, Amia. Ge kunt hier overleven maar als ge dat doet, kunt ge nooit meer weg. De dood is geduldig en zal u opwachten buiten het krachtveld. Als ge hier blijft zonder te eten en te slapen, dan zal de dood het weten. Tenzij als ge een speciaal duister masker draagt, zult ge sterven op het moment dat ge naar buiten stapt. Enkel als ge nu naar buiten gaat terwijl ge nog echt leeft, en blijft leven zonder magie. Enkel dan kunt ge echt leven."
"Je liegt. Ik kan ook hier binnen leven. Voor eeuwig."
"Ondood is niet levend, Amia." zei de kabouter.
"Ik ben liever ondood." Zei Amia. “Ik sterf liever dan met jou mee te gaan.”
Bolderik werd stil. Hij stond op. Stapte een paar doelloze passen door de kamer en dacht na. Dan zei hij: “Ge hebt gelijk. Na al dat ik gedaan heb, is dat wat ik verdien. Ik ben een schurk. Ik heb geen enkele vriend over, die ik niet verraden heb…”
Amia bleef verslagen op de keldervloer zitten. Na een tijdje zei Bolderik: “Maar gij verdient beter. Daarom moet ik dit doen. Het spijt me.”
Amia kon het niet ontwijken. Bolderik draaide zich plots om en sprak een spreuk uit die Amia onmiddellijk versteende. Bolderik was nu alleen in de kamer, met een klein standbeeld van Amia dat naast hem zat.
“Het spijt me, kleine Amia.” zei de kabouter. “Ge hebt gelijk. Ge kunt niet mee met mij. Gij zijt een fee. Een fee van licht, al kunt ge niet toveren. Ik moet u hier laten. Maar ik kan u ook niet laten sterven. En ik kan u zeker niet ondood maken. Een levend lijk zijn zoals uw ouders waren, dat is geen leven. Geen écht leven. Uw ouders kozen er voor maar ze kozen verkeerd."
Amia's treurige standbeeld zei niets meer. 
"Er gaat een grote ramp gebeuren dus ge zult heel lang moeten wachten. De wereld zal vergaan en misschien, met wat geluk, zullen er nog steeds feeën bestaan na de grote stilte. Die feeën zullen ooit hun oude paleizen opzoeken van voor de ramp. En dan zullen ze u vinden, dan kunnen ze mijn betovering verbreken en u terug tot leven wekken. Enkel feeën van licht zullen in het paleis geraken, want het krachtveld zal blijven. Zij zullen voor u kunnen zorgen. Niet nu, maar later. Jaren later. Misschien eeuwen later. Misschien wanneer ik er niet meer ben. De feeën van de verre toekomst… En met hun hulp, zult ge echt kunnen leven. Leven als een levende ziel. Niet als een lijk.”
De kabouter stapte de kamer uit.
“Het spijt me, Amia.” zei hij nog eens.
Enkele vleermuizen fladderden nog verward rond buiten het krachtveld. Toen ze de kabouter naarbuiten zagen stappen vol bloed en vuil, vlogen ze weg. Naar de menhir die in stilte boven de bergtop bleef zweven. Met een gebogen hoofd stapte Bolderik de vele lijken voorbij. Hij stapte door de magische barrière en liet het paleis achter zich. Duistere ogen in het dal zagen vanop de torens van de forten een zwaluw van de bergtop wegvliegen. Maar de vogel was te snel om te volgen. Het dook de bossen in en werd pas aan de andere kant van het dal opnieuw gezien. Daar verdween het in een grot.
Amia zat stil. Versteend. Ze voelde niets meer. Ze dacht niets meer. Ze bleef in de kelder. Ze zag de dood niet toen hij in een ononderhandelbare woede door de vallei raasde, en alle andere feeën met zich mee nam. Ze voelde het zonlicht niet toen voor het eerst na jaren de zon plots weer opkwam, om diezelfde avond nog weer onder te gaan. Ze zag de dans van dag en nacht niet die de nieuwe norm werd in een wereld zonder toverkracht. Ze zag ook de winters en de zomers niet. Ze zag zelfs de planten niet groeien. Ook niet toen ze de standbeelden van haar voorouders begonnen te overwoekeren, en de klimop er na jaren met een sterke greep de hoofden van af brak. Ze zwom nooit in het water dat krachtiger dan ooit uit de bergen stroomde en rivieren in het dal vormde die doorheen de eeuwen over het landschap dansten in bochten en meanders. Ze hoorde de rotsen niet afbrokkelen van de grote bergen, onder het gewicht van het ijs en de regen. Ze had het niet koud, al slok een gletsjer de bergtop op met paleis en al. Ze bleef stil zitten. Voor jaren, voor eeuwen, voor millennia. Onder het paleis, onder het krachtveld, onder het ijs, onder de zon van de dag en de sterren van de nacht en alle andere hemellichamen die om haar heen kolkten in de meedogenloze stroom van de tijd.
De tuinen werden een wildernis en in die wildernis woonde niemand meer. In de forten lagen enkel nog de lijken van de gevallen feeën, die eeuwen geleden al verteerd waren door de wormen. En de wormen gaven het door aan de mieren, de mieren aan de kevers, de kevers aan de vliegen en de vliegen aan de spinnen. Het is moeilijk te zeggen wat ze precies door gaven. Een vreemde soort muziek die was achtergebleven. Iets waar de wormen over droomden. Iets waar de insecten over begonnen te praten. Iets waar de spinnen over zongen. Een lang lied dat de dieren zongen in afwachting tot hun eerste toverspreuk.
1 note · View note